j | f | m | a | m | j | j | a | s | o | n | d |
1 | 6 | 10 | 14 | 19 | 23 | 27 | 32 | 36 | 40 | 45 | 49 |
2 | 7 | 11 | 15 | 20 | 24 | 28 | 33 | 37 | 41 | 46 | 50 |
3 | 8 | 12 | 16 | 21 | 25 | 29 | 34 | 38 | 42 | 47 | 51 |
4 | 9 | 13 | 17 | 22 | 26 | 30 | 35 | 39 | 43 | 48 | 52 |
5 | 18 | 31 | 44 |
Er was eens een klein prinsje. Iedereen noemde hem De Kleine Prins, omdat hij nooit ergens bovenuit kon kijken. Soms probeerde hij het wel, maar dat lukte hem dan niet. Al ging hij nog zo op zijn tenen staan, hij zag helemaal niets. Gelukkig had hij een heel lieve hond, die Bo heette. En weet je wat zo prettig was? Het prinsje wist altijd overal wel een oplossing voor te bedenken. "Bo, Bo! Kom eens hier! Ik wil even op je rug zitten, dan kan ik weer meer van de wereld zien!" riep het prinsje dan. Bo vond het altijd goed. Geduldig ging ze steeds klaarstaan, terwijl het prinsje dan via haar staart op haar rug klom. "Wat is de wereld toch veel mooier als ik op Bo zit," zei het prinsje dan tegen zichzelf.
Het prinsje was een blij jongetje. Hij zag er heel lief uit, met heel mooie ogen. Als het prinsje moest lachen, gingen die steeds heel erg glanzen, alsof er tranen in verschenen. Op een frisse zonnige dag wilde het prinsje op reis. "Bo," zei hij, "ik wil de wijde wereld in. Ga je mee het geluk zoeken?" Dat wilde Bo wel! Kwispelstaartend ging ze klaarstaan, en hoep! daar zat het prinsje al. Zijn ogen schitterden in het zonlicht. "Zeg Bo, we nemen niks mee op reis. Als we het geluk vinden, hebben we geen geld nodig. En eten doen we wel onderweg. Juuu, we gaan!" En zo gebeurde het.
Dagenlang liepen het prinsje en Bo door het uitgestrekte land. Onderweg aten ze eekhoorntjesbrood, of appels van de bomen. Heel soms probeerde Bo een konijntje te vangen in het bos, maar daar was ze niet zo goed in. Ze rende dan wel eens heel hard tegen een boom, of ze kwam met haar snuit vast te zitten in een konijnenhol. Bloedend en jankend kwam ze dan teruggerend. Het prinsje was erg lief voor Bo. Hij waste haar snuit met water uit de rivier of legde er klavertjes vier op. Dat hielp dikwijls wel.
Na vijf dagen lopen wilden het prinsje en Bo even uitrusten in een bos.
"Zeg Bo, heb jij al ergens geluk gezien? Onder een boom of in de lucht of zo?" vroeg het prinsje.
Bo kwispelde nee.
"Ehm Bo, weet jij eigenlijk hoe geluk eruit ziet? Is het groot? Klein? Rond? Hoekig? Zacht? Of misschien juist wel heel hard?" vroeg het prinsje aarzelend.
Bo kwispelde heel hard kweetniet.
"Lieve Bo, zullen we maar verder zoeken? Als we het vinden, zullen we het vast herkennen!" wist het prinsje nu eigenlijk gewoon zeker.
IJverig kwispelde Bo van ja.
En zo gingen ze verder op weg.
Na zes dagen lopen konden ze ineens niet meer verder. Recht voor hen uit verscheen een enorme rotswand. Midden tussen de bomen stond hij daar ineens, hard en hoog en glad. En zonder één enkele opening. Geen mens of dier kon er doorheen! "Nou ja Bo, zo kunnen we nooit het geluk vinden. We kunnen niet eens onze weg vervolgen!"zei het prinsje teleurgesteld. Peinzend wreef hij over Bo haar kop, zijn ogen tot spleetjes dichtgeknepen. Gelukkig was het kleine prinsje echt erg slim. Na een paar tellen kreeg hij een heel goed idee: Bo en hij zouden een gat in de wand hakken met andere, kleine stenen! Ze gingen hard aan de slag. Bo rende af en aan met stenen en het prinsje hakte en hakte maar, tot de blaren op zijn vingers stonden. Intussen zong hij wel zevenendertig liedjes, en hij had echt heel goede zin.
Wat heerlijk om een gat in een wand te hakken!
Wat zalig om al die liedjes te zingen!
En wat leuk om dat gat steeds dieper te zien worden!
Joepie, ik ben moe maar ook weer helemaal niet moe!
De kleine prins dacht allerlei dingen doorelkaar en voelde zich heel blij worden.