j | f | m | a | m | j | j | a | s | o | n | d |
1 | 6 | 10 | 14 | 19 | 23 | 27 | 32 | 36 | 40 | 45 | 49 |
2 | 7 | 11 | 15 | 20 | 24 | 28 | 33 | 37 | 41 | 46 | 50 |
3 | 8 | 12 | 16 | 21 | 25 | 29 | 34 | 38 | 42 | 47 | 51 |
4 | 9 | 13 | 17 | 22 | 26 | 30 | 35 | 39 | 43 | 48 | 52 |
5 | 18 | 31 | 44 |
Dikke van Dale online:
in·te·gra·tie de; v -s het maken van of opnemen in een groter geheel
Integratie is het proces waarbij verschillende componenten samensmelten tot een geheel. In de sociologie en in de politiek is integratie een veelgebruikte term om de samensmelting van meerdere bevolkingsgroepen in demaatschappij aan te duiden.
Een kenmerk is dat beide groepen aanpassingen maken. Wanneer er sprake is van eenzijdige aanpassing heet dit assimilatie.
Integratie in Nederland
Er zijn in Nederland altijd al minderheden geweest. Tijdens de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden zochten tienduizenden Vlamingen en Brabanders er een onderkomen voor de Spaanse inquisitie, in de zeventiende en achttiende eeuw gevolgd door Hugenoten en de zogenaamde Salzburger emigranten. Voor de Tweede Wereldoorlog waren dat onder meer de Joden. In de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw hebben ca. 350.000 Indische-Nederlanders de overtocht vanuit de republiek Indonesië naar Nederland gemaakt. In de jaren zestig kende Nederland ook een toestroom van zogenaamde gastarbeiders. Dit waren arbeidskrachten uit het Middellandse Zeegebied. Aanvankelijk uit de Zuid-Europese landen, later ook uit Turkije en Marokko. Er was nog geen integratiebeleid vanuit de overheid omdat men verwachtte dat de gastarbeiders terug zouden keren. Velen besloten echter te blijven en hun gezin te laten overkomen.
In de jaren zeventig gaat de economie achteruit en neemt de werkloosheid toe. Vanaf 1975 stopt de werving van gastarbeiders en worden toelatingseisen verscherpt.
Op dat moment blijkt dat bepaalde groepen niet geïntegreerd zijn in de Nederlandse cultuur. Dit geldt met name voor Turken en Marokkanen. Zij hebben hun eigen gemeenschappen gevormd en de autochtone Nederlanders weten weinig van hun gebruiken en gewoonten.
Als de onafhankelijkheid van Suriname rond 1970 in beeld komt, blijkt een groot deel van de bevolking, die de Nederlandse nationaliteit heeft, naar Nederland te komen. Eerder kwamen voornamelijk Surinamers (enAntillianen) naar Nederland om daar te studeren of een betere baan te vinden.
Later komen er ook veel asielzoekers uit andere landen naar Nederland. Velen komen in de illegaliteit terecht en zijn zo een makkelijke prooi voor werkgevers. De belangrijkste oorzaken voor de toestroom van asielzoekers zijn de slechte economische situatie (bijvoorbeeld in Oost-Europa) en oorlogen (bijvoorbeeld voormalig Joegoslavië en Somalië).
De koppelingswet uit 1998 maakte het onmogelijk voor illegalen om een sofinummer te krijgen. Voor ingeburgerde illegalen die zes jaar onafgebroken hebben gewerkt en belasting hebben betaald komt er een witwasregeling die hen een werk- en verblijfsvergunning oplevert.
Sinds de jaren tachtig zijn er verschillende ontwikkelingen geweest die een mate van verontwaardiging en intolerantie ten opzichte van de islam veroorzaakten. Voorbeelden zijn de fatwa die uitgesproken werd over Salman Rushdie naar aanleiding van De Duivelsverzen, de aanslagen van 11 september 2001, de aandacht voor dictatoriale islamitische regimes zoals in Iran, de uitspraken van bepaalde imams in Nederland en de kritiek van Pim Fortuyn en oud-VVD-kamerlid Ayaan Hirsi Ali.
Omdat veel asielzoekers islamitisch zijn, bemoeilijkt dit de integratie en dreigt er een polarisatie tussen autochtonen en allochtone moslims.
In België en later ook in Nederland wordt de Arabisch-Europese Liga (AEL) opgericht: een politieke organisatie die de belangen van Arabische immigranten behartigt. Voorman Dyab Abou Jahjah neemt de integratie vanArmeniërs in Libanon, die hun eigen taal konden spreken en eigen scholen hadden, als voorbeeld.
In 2003 stelt de Tweede Kamer de commissie-Blok in welke het integratiebeleid van de afgelopen dertig jaar in kaart zal brengen en adviezen zal geven over het in de toekomst te voeren beleid. Zij stelde dat de integratie grotendeels tot geheel geslaagd was, maar dat dit niet aan het overheidsbeleid te danken was.
Zie Commissie-Blok voor meer details over de commissie en haar rapport.
Op 27 februari 2008 telde Nederland 16.404.282 inwoners. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek[1] telt Nederland 3.216.255 personen met een niet-Nederlandse achtergrond. 1.450.101 hiervan zijn afkomstig uit westerse landen (Europa of Amerika), 1.766.154 zijn afkomstig uit niet-westerse landen.
Daarbij moet worden opgemerkt dat dit cijfer samenhangt met de manier waarop het CBS een "niet-westerse" immigrant heeft gedefinieerd en dat deze manier afwijkt van andere definities van de westerse cultuur enwesterse wereld. Als het bijvoorbeeld gaat om niet-westerse allochtonen in de klassieke zin van het woord "westers" (West-Europa en haar genealogische en filosofische erfgenamen in voornamelijk West-Europa, Noord-Amerika, Zuid-Amerika en Oceanië), dan zijn er bijvoorbeeld minder niet-westerse immigranten.
Zestig procent van de allochtonen woont in de Randstad
Wat is ‘integratie’?
Opvattingen over een begrip
In het debat over de vraag of de integratie al dan niet geslaagd is, duikt steeds weer de roep om een heldere definitie van ‘integratie’ op. Wat houdt het veelbesproken thema ‘integratie’ nu eigenlijk in? Voor de een houdt integratie in het zich houden aan de wet; een ander vindt het hebben van passend werk cruciaal; een derde vindt dat ‘echte’ integratie pas een feit is als er vermenging heeft plaatsgevonden met de ontvangende samenleving. Dat hierover verwarring heerst, is illustratief voor het gebrek aan overeenstemming.
De Tijdelijke Tweede Kamercommissie Onderzoek Integratiebeleid (Commissie-Blok) sprak met diverse vertegenwoordigers uit de samenleving: oud-bewindslieden en ambtenaren, wetenschappers en opinieleiders. In haar in januari 2004 verschenen eindrapport formuleert de commissie wat zij zelf verstaat onder ‘integratie’.
Hieronder allereerst de interpretatie van de commissie en een weergave van tien opvattingen van evenzovele deskundigen. De citaten zijn ontleend aan het rapport Bruggen Bouwen van de Commissie Blok.
De onderzoekscommissie formuleerde de volgende definitie van het begrip ‘integratie’:
Een persoon of groep is geïntegreerd in de Nederlandse samenleving wanneer er sprake is van gelijke juridische positie, gelijkwaardige deelname op sociaal-economisch terrein, kennis van de Nederlandse taal en wanneer gangbare waarden, normen en gedragspatronen worden gerespecteerd.
Integratie is een tweezijdig proces: enerzijds wordt van nieuwkomers verwacht dat zij bereid zijn te integreren, anderzijds moet de Nederlandse samenleving die integratie mogelijk maken.
(Pag. 105)
De heer Dijkstal (minister van Binnenlandse Zaken in het kabinet-Kok 1):
“Integratie is noch segregatie, noch assimilatie. Je kunt kortweg kiezen voor gescheiden ontwikkeling of segregatie- sommige landen in de wereld hebben daarvoor gekozen – of voor assimilatie. In dat laatste geval ga je ervan uit dat de een die bij de ander komt, zich geheel aanpast aan de ander. Als je voor geen van de tweeën kiest, blijf integratie over als tweezijdig proces waarin de mensen die naar Nederland komen, worden verondersteld zich aan te passen aan de samenleving waarin zij terechtkomen en de ontvangende samenleving wordt verondersteld, ruimte te scheppen voor datgene wat bij die mensen hoort, zoals hun cultuur. Het integratiebeleid is een poging van degenen die daartoe geroepen zijn, dus meestal regeringen, colleges van B&W of colleges van gedeputeerden, om te proberen in een bepaalde maatschappelijke sector iets tot stand te brengen. Integratie kun je als woord op zichzelf definiëren als een doelstelling. In mijn definitie is het doel dat mensen geïntegreerd zijn in de samenleving waarin zij komen.”
(Pag. 64)
De heer Van Boxtel (minister voor Grotesteden-en Integratiebeleid in het kabinet-Kok II):
“Integratiebeleid gaat over de kwaliteit van samenleven in dit land van de verschillende groeperingen, dus mensen van verschillende herkomst. Dat beleid moet gericht zijn op volwaardig burgerschap met rechten en plichten voor iedereen in gelijke mate. Ik wil hierbij niet struikelen over allerlei definitiekwesties. Integratie gaat om de kwaliteit van samenleven waarbij de groepen van mensen van verschillende herkomst, mits legaal in dit land, onder gelijke rechten en plichten hun weg vinden.”
De heer Molleman (oud-directeur van de directie Integratiebeleid minderheden van het ministerie van Binnenlandse Zaken):
“U doelt dan waarschijnlijk op integratie van etnische minderheden in de Nederlandse samenleving. Voor mij betekent dat het volwaardig deelnemen aan de Nederlandse samenleving en daartoe ook de bereidheid bezitten en zich daarvoor inzetten, in een samenleving die minderheden aanvaardt en hun ook de kans geeft om te emanciperen en te participeren. Het is voor mij een onderdeel van een proces dat twee kanten heeft. Je moet je willen invoegen in de samenleving en die samenleving moet je accepteren en moet er ruimte voor scheppen. Dat is voor mij integratie. Daar zijn ook de Minderheden-nota en een ontwerp-minderhedennota van uitgegaan; vandaar ook dat wij al meteen het pad hebben verlaten van integratie met behoud van eigen identiteit. Dat is namelijk een weg die niet begaanbaar is, een weg die veel onheil heeft gesticht en die tot op de dag van vandaag nog steeds opgeld doet en dat is jammer. Daarmee is niets gezegd tegen eigen cultuur, maar het geeft wel aan dat het om een verkeerde benadering gaat die de groep ook op het verkeerde been heeft gezet.
(…) Dat ligt in het verlengde hiervan. Integratiebeleid is het beleid dat uitgaat van een wederzijdse aanpassing in een multiculturele samenleving, zoals het in de Minderheden-nota luidde. Dat is ook een moeilijk begrip, want wij hebben geen gelijkwaardige partijen; het beoogde te markeren dat er een breuk was met het verleden in 1980. Integratiebeleid houdt in feite drie zaken in. In de eerste plaats is het een achterstandsbeleid: het geven van kansen om deel te nemen, met name aan het sociaal-economische leven. In de tweede plaats is het een achterstellingsbeleid: een beleid dat discriminatie bestrijdt. In de derde plaats is het een beleid gericht op participatie, emancipatie en cultuur. Daarbij is participatie het deelnemen aan de Nederlandse samenleving. Emancipatie is de kans krijgen om door dit deelnemen een eigen positie te verwerven en daarbij kan men een eigen vorm van cultuur houden maar niet de cultuur van het land waar men uit komt. Cultuur is het geven van de kans om in dat proces hier van participatie en emancipatie een eigen gezicht te tonen en nieuwe accenten te geven aan de Nederlandse samenleving.(...). Dit zijn nog steeds hoofdlijnen van beleid.”
(Pag. 64-65)
De heer Penninx (hoogleraar etnische studies aan de Universiteit van Amsterdam):
“Ik heb een betrekkelijk eenvoudige en heel korte definitie van « integratie»: migranten worden geïntegreerd als zij een geaccepteerd onderdeel van de samenleving worden. Dat betekent eigenlijk twee dingen. Migranten moeten uiteraard zelf hun best doen om er onderdeel van te worden. Tegelijkertijd moet de samenleving haar best doen om die mensen een geaccepteerde plaats te geven. Dat zijn de twee essentiële elementen in de definitie. (…) Wij noemen integratiebeleid dat expliciete deel van het beleid dat erover nadenkt hoe algemene processen van toewijzing van een positie in de samenleving verlopen. Als die voor bepaalde groepen onverwachte speciale consequenties hebben, is met name het integratiebeleid erop gericht om daarop correctie aan te brengen. Algemene processen in de samenleving zijn veel belangrijker voor de positie van met name immigrantengroepen dan het specifieke beleid.”
De Commissie: “U geeft duidelijk aan dat het algemene beleid misschien nog wel belangrijker is voor integratie dan specifiek op integratie gericht beleid?”
De heer Penninx: “Ik ben daarvan overtuigd.”
(Pag. 65)
De heer Koopmans (hoogleraar Sociologie aan de Universiteit van Amsterdam):
“De einddoelstelling van integratie is voor mij dat afkomst niet meer uitmaakt voor iemands kansen op de arbeidsmarkt, in het onderwijs en op huisvesting en scholing of voor zijn kansen om in de criminaliteit te vervallen. In principe zouden al die processen dus “ kleurenblind” moeten zijn. Integratiebeleid is het beleid dat op het bevorderen van deze gelijkheid is gericht. (…) Zoals u uit mijn definitie van integratie kunt opmaken, vind ik dat de doelstellingen van integratiebeleid voor de overheid vooral van sociaal-economische aard moeten zijn en niet zo zeer van culturele aard. Natuurlijk zit er, waarden en normen, ook een culturele component aan integratie. Dat moet echter niet de hoofddoelstelling zijn van integratiebeleid; noch in de zin dat moet worden gestreefd naar assimilatie, dat migranten zo moeten worden als de Nederlanders, noch in de zin dat migranten het recht hebben om gafaciliteerd door de overheid hun eigen cultuur te behouden.”
De heer Scheffer (publicist, hoogleraar Grootstedelijke problematiek aan de Universiteit van Amsterdam):
“ (…) er (zijn, red.) heel veel dimensies van integratie. Uiteindelijk denk ik dat het neerkomt op de mate van verwevenheid en interactie tussen de verschillende groepen in de samenleving, dus niet om de lotsverbetering van één groep. Ook gaat het om de vraag of de nieuwkomers kunnen zeggen dat dit land van hen is, of zij zich een onderdeel van het grotere geheel voelen en zich er verantwoordelijk voor voelen. Voorts gaat het erom of de ingezetenen de migranten als een bijdrage aan de samenleving en als vanzelfsprekend onderdeel van de samenleving beschouwen.(…) Het antwoord op de vragen hoe groot de sociale en culturele afstanden zijn en hoe groot de verwevenheid tussen verschillende groepen is, bepaalt wat mij betreft de mate van integratie.”
De heer Entzinger: (hoogleraar Migratie- en Integratiestudies aan de Erasmus Universiteit Rotterdam):
“De vraag is eenvoudig, maar voor een wetenschapper niet gemakkelijk te beantwoorden. Een samenleving is geïntegreerd wanneer mensen veel contacten met elkaar hebben. Toegespitst op immigranten gaat het om een proces waarbij dezen geleidelijk aan meer en meer gaan deelnemen aan de belangrijkste instituties van de samenleving. Integratie-beleid is een serie van overheidsmaatregelen waarmee wordt beoogd dit te bevorderen.”
(Pag. 66)
De heer Van der Zwan (zelfstandig adviseur en voormalig hoogleraar Ondernemingsbeleid aan de Erasmus Universiteit Rotterdam):
“Integratie houdt volgens mij in: het volwaardig participeren van minderheden in de Nederlandse samenleving, zoals je dat kunt afmeten aan participatie op de arbeidsmarkt, participatie in scholen, zodat men daar ook echt vorderingen maakt om de positie te verbeteren, en het hebben van een behoorlijke woonbuurt waar gezinnen zich kunnen ontplooien. Men moet zich in Nederland een geborgen positie weten te verwerven. Als men uit laagsociale milieus afkomstig is, moet het gericht zijn op maatschappelijke verbetering.”
De heer Fernandes Mendes (voormalig directeur van Coördinatie Integratiebeleid Minderheden, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties):
“Integratie houdt in dat de doelgroepen waarop het beleid zich richt, deelnemen aan de samenleving en dat de samenleving zich ook adapteert aan de nieuwe groepen. (...) Wij hebben het vertaald in beleid met als doel het verminderen van achterstanden in huisvesting, onderwijs, arbeidsparticipatie en rechtspositie. Het betekent het bevorderen van de deelname aan de samenleving, aan besturen en aan de politiek en het betekent het tegengaan van discriminatie. Zo kan ik nog een tijdje doorgaan.”
De heer Schnabel (directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau):
“Onder integratie wordt dus verstaan dat je in alle opzichten kunt participeren in de samenleving, en dat er geen onderscheid meer is tussen mensen die oorspronkelijk niet uit deze samenleving voortkomen, of wier ouders oorspronkelijk niet uit deze samenleving voortkomen, en mensen die altijd al tot deze samenleving hebben behoord.
(…) Dat is een tweezijdig proces. Je kunt zeggen dat de samenleving mensen de kans moet geven dat te doen en de bereidheid moet hebben, mensen op te nemen en zoveel mogelijk te laten participeren: aan de ene kant kansen geven, maar aan de andere kant het grijpen van die kansen.
(…) assimilatie. Achteraf heb ik er geen spijt van dat ik dat woord heb gebruikt, want het maakte nog scherper wat ik bedoelde. Ik bedoelde dat er geen keus is: als je het in dit land goed wilt hebben, moet je de taal spreken, moet je passen in de cultuur van het land waar je komt. Dan mag je best een aantal eigen elementen behouden, en een eigen leven leiden, maar er moet ook worden gezegd: je bent hier naar toe gekomen omdat het hier beter, veiliger, interessanter en welvarender is dan thuis, en dan moet je je daaraan aanpassen, wat ook in je eigen belang en van dat van je kinderen is om dat zo snel en goed mogelijk te doen.”
(Pagina 66)
Over de opvattingen van WijkAlliantie over ‘integratie’:
Integratiecommissie Blok Commentaar Stichting WijkAlliantie, Februari 2004
Burgerschap Common Ground WijkAlliantie over een Nederlandse waarde, December 2003
Integratiebeleid Nieuwe Stijl Reactie WijkAlliantie, Oktober 2003