j | f | m | a | m | j | j | a | s | o | n | d |
1 | 6 | 10 | 14 | 19 | 23 | 27 | 32 | 36 | 40 | 45 | 49 |
2 | 7 | 11 | 15 | 20 | 24 | 28 | 33 | 37 | 41 | 46 | 50 |
3 | 8 | 12 | 16 | 21 | 25 | 29 | 34 | 38 | 42 | 47 | 51 |
4 | 9 | 13 | 17 | 22 | 26 | 30 | 35 | 39 | 43 | 48 | 52 |
5 | 18 | 31 | 44 |
Lief's naam had deze dagen alleen betekenis in combinatie met ponskaartje en paspoort. Dat waren de sleutels tot de behandelkamertjes. Ik zag hem achter pastelkleurige deuren verdwijnen. Met stapeltjes papieren dwaalde hij door het ziekenhuis, alsof het om een door opbouwwerkers uitgezette puzzeltocht ging. Begane grond, tweede verdieping, eerste, en weer terug naar de tweede.
Voor mij waren er wachtruimten die ik deelde met anderen. Patiënten-in-afwachting-van en hun meelevende vergezellers. Er waren weinig ponskaart-paspoort-allenigen. Medische molens draaien nu eenmaal vertrouwder als je iemand bij je hebt.
Vlakbij het kamertje waar de regisseur altijd een witte jas droeg en Lief's hart werd gefilmd was een restaurantje. Ik nam een kop koffie. Naast me stond een reus van een man. Hij stootte me aan. 'Hebben ze hier warme saucijzenbroodjes?' Ik keek in de vitrine. 'Ze hebben er wel acht voor je, dus als je trek hebt...' Nu lachte hij. Hij toonde me een tandeloos bekkie met twee ivoren stompjes. Bladerdeeg en worstepap, dat moest nog net lukken.
Even later stond hij weer naast me. Een grote reus op versleten slippers, met een morsige broek en een touwtje als riem. Of hij bij me mocht komen zitten? Natuurlijk mocht hij aanschuiven. Hij was bij de neuroloog geweest. Trillende handen wezen ergens achter mij. Vroeger, nou ja, nog niet zo lang geleden, had hij veel gedronken. 20, 30 jonge borrels per dag. Maar nu deed hij dat niet meer! Hij keek me triomfantelijk aan.
Nou ging het goed en dat kwam door de dokter. Hier in het Havenziekenhuis begrepen ze hem tenminste. Hij was schipper geweest. Schippers gingen naar het Havenziekenhuis en nergens anders. Al moest-ie er door de kou twee uur voor naar Rotterdam fietsen. Dat gaf niks, zolang je maar goeie wanten had. En die had-ie!
Hij woonde in een klein vrachtbootje, in een plaatsje in de buurt van Rotterdam. Dat beviel hem best. Hij had laatst nog het roefje laten opknappen, er brandde een prima kacheltje en hij had een nieuwe tv. Als er eens eentje naast z'n boot kwam liggen die 'm niet beviel ging hij een endje varen, naar Stuttgart of zo. En als hij dan weer in zijn eigen haventje terug kwam, meerde hij gewoon een stukje verderop aan de kade af. Dat kon je mooi niet als je in een echt huis woonde.
Het werd al donker buiten. Ik vroeg hem wat hij vanavond at. Mijn fantasie liet de schipper, die alleen nog met zichzelf en met het leven schipperde, bij een klein oliepitje hutspot met klapstuk eten en dikke erwtensoep met kluif. Ik had het mis. Hij kookte nooit voor zichzelf. Hij trok wel eens een blikkie bruine bonen open, die kon je ook koud eten. Maar koken, nee, daar hield hij zich niet mee bezig.
Toen Lief met brede smile en opgestoken duim uit het cardiologie-kamertje stapte, stond de man op. Hij fietste de stad nog maar 's in, het was in het ziekenhuis zo gezellig geweest dat hij nou zin had in een borrel.
Langzaam slofte hij weg, de dikke wanten staken uit zijn zak. Lief en ik keken hem na. Midden in de ziekenhuishal knapte het touwtje van zijn broek. In volle glorie verscheen er een bleke volle maan van onder zijn korte jas. Zonder om zich heen te kijken trok hij zijn broek weer op en verdween door de draaideur.
peter | 23 januari 2006ik ben blij dat je er weer bent en hoop dat het allemaal oké is met je lief |
Vicky | 13 februari 2006thnx - alles is gelukkig weer ok! |