j | f | m | a | m | j | j | a | s | o | n | d |
1 | 6 | 10 | 14 | 19 | 23 | 27 | 32 | 36 | 40 | 45 | 49 |
2 | 7 | 11 | 15 | 20 | 24 | 28 | 33 | 37 | 41 | 46 | 50 |
3 | 8 | 12 | 16 | 21 | 25 | 29 | 34 | 38 | 42 | 47 | 51 |
4 | 9 | 13 | 17 | 22 | 26 | 30 | 35 | 39 | 43 | 48 | 52 |
5 | 18 | 31 | 44 |
Wij liepen naar huis. Waren op een receptie geweest die gezellig was geworden. Een bijzondere receptie, dus. Zo eentje waar dingen anders bleken dan ze leken. Waar de man die ik als VIP-er kende zich een klein, kwetsbaar mens toonde en de innemende anonieme drinkebroeder eigenlijk een VIP-er was. Zo'n receptie, waar onzichtbare feeën onze glazen altijd vol lieten zijn en de tijd vloog.
Pas toen we weer buiten in de miezerregen stonden drong de werkelijkheid zich weer aan ons op. De hele avond had ik niet gevoeld dat m'n voeten in een paar martelwerktuigen zaten. De spitse neuzen en hoge hakken voelde ik pas toen we naar huis liepen. De pijn in m'n tenen verbijtend probeerde ik vrouwmoedig Lief bij te houden, die met grote passen naar huis snelde omdat hij buiten pas had gemerkt dat z'n blaas overvol was.
Zo verlangden we er allebei, om heel verschillende redenen, naar weer thuis te zijn. Toen we de sleutel bijna in het slot konden steken zagen we hem liggen. Er lag een zwerver in het portiek naast ons. Bij onze flat, een zwerver? We signaleerden het in het voorbijgaan, zeiden zachtjes tegen elkaar dat er een man in een hoekje van het portiek lag.
Maar toen Lief z'n plas had gedaan en ik m'n tenen had bevrijd, drong het beeld van de man zich weer aan ons op. Lief begon: 'Als je nou 's een paar boterhammen smeert.....' Tja..... en toen bedachten we dat daar ook wel een kop koffie bij hoorde, en een flesje water, en een tros druiven enzo.
Even later kachelden we weer met een 'souper-pakketje' naar buiten. Als die man nou maar niet dood was! Er lag nooit zomaar een man in het portiek naast het onze.
Maar nee, op ons roepen opende de man z'n ogen. Langzaam kwam hij overeind. Vol verbazing keek hij ons aan. Tegenover hem zaten twee gehurkte ouwe mensen, in kennelijke staat en met flinke, onmiskenbare Ruby-Cabernet adem. Ze drukten hem een warm bakkie-troost in z'n handen.
'Ik ben een Christen', sprak de man plechtig. Waarop wij ons haastten te zeggen dat wij niet van een Kerk waren. 'Ik kom uit Groningen', sprak de man. Waarop wij ons haastten te zeggen: 'Wat doe je dan in Godsnaam hier?'
De man lachte moeizaam en vertrouwde ons toe dat hij altijd een rotzooitje van zijn leven maakte. Onbeholpen frommelden we een euro-briefje in zijn handen. De man keek in het plastic tasje, inspecteerde het late souper, vertelde. Hij wist ook niet zo goed hoe het leven op straat moest. Hij was, zo te zeggen, nieuw in het vak. En zo zag hij er ook wel uit. Hij droeg goede, schone kleren, zag er verzorgd uit.
Hij nam een besluit. 'Ik moest maar 's naar het Leger des Heils of zo gaan.' Mijn wijn-brein dacht aan iets anders, Victory Outreach! Dat zou hem er weer bovenop helpen! Maar zo'n beginneling was hij nou kennelijk ook weer niet. Want daar moest hij niets van hebben. 'Nee hoor, daar begin ik niet aan! Mij veel te streng! Ik zie wel!'
Lief en ik wensten hem het beste, de man die eerst lag maar nu zat.
Charlie | 22 januari 2006Lief en Jij zijn fijne mensen. |