j | f | m | a | m | j | j | a | s | o | n | d |
1 | 6 | 10 | 14 | 19 | 23 | 27 | 32 | 36 | 40 | 45 | 49 |
2 | 7 | 11 | 15 | 20 | 24 | 28 | 33 | 37 | 41 | 46 | 50 |
3 | 8 | 12 | 16 | 21 | 25 | 29 | 34 | 38 | 42 | 47 | 51 |
4 | 9 | 13 | 17 | 22 | 26 | 30 | 35 | 39 | 43 | 48 | 52 |
5 | 18 | 31 | 44 |
De laatste brug (ingekorte versie)
Vier bruggen verbonden de stad met de zuidoever. Vier bruggen en twee tunnels, maar tunnels telden niet mee. Tunnels waren stiekum, alsof ze er niet voor uit wilden komen dat ze ook iets met de overkant hadden. Bruggen waren openlijke handreikingen van ‘welkom, kom er bij’.
Van de bruggen had ze altijd genoten. Nergens kon je de slagader van de Stad beter zien kloppen, muizenissen laten verwaaien en moed inademen dan daar. Nu stond ze, alleen in de nacht, hoog boven de traag stromende rivier, denkend aan vroeger.
Ze was op Zuid geboren. Als kind had ze weinig met ‘de Stad’ gehad. Het centrum, daar kwam je niet. Dat was voor grote mensen. Later, toen ze zelf groot was, wilde ze niets liever dan naar de Stad. Daar waren de bioscopen, warenhuizen, Italiaanse ijssalons en dancings. Ze woonde in oost, west en het centrum, maar nooit meer op Zuid.
Zuid was ontsloten door de Zwaan. Wit en rank torende ze boven de andere bruggen uit. Als een rode loper leidde het gekleurde wegdek de Zuiderlingen rechtstreeks naar het stadshart.
Talloze malen had ze de Zwaan bewandeld. Ze had er gekust en gejankt, zich gekoesterd in de zomerzon en sneeuwbuien doorstaan. Ze had er bij de eeuwwisseling champagne gedronken en genoten van het Millenium-vuurwerk. Trots had ze de brug aan haar vrienden van buiten getoond, hen wijzend op de bijzonderheden van de stad. "Kijk, daar in de verte, dat zijn de olieraffinaderijen. En dat donkere gebouw daar, dat is het oude kantoor van de Holland Amerika Lijn. Aan die kade vertrokken de emigranten, daar lagen de grote stoomboten afgemeerd."
Bij haar volle bewustzijn had ze vannacht voor de Zwaan gekozen. Het maanlicht wierp witte streepjes op de rivier. De stad sliep bijna. Bussen en trams reden allang niet meer. Een enkele taxi bracht zijn laatste vrachtje weg. Ze keek naar het donkere water onder zich. Voor het laatst snoof ze de vertrouwde geur van teer en stookolie op. Nog nooit had ze de rivier gevoeld. De sterke stroming en de vele boten maakten zwemmen onmogelijk. Toch had ze, niet gespeend van enig chauvinisme, anderen regelmatig toevertrouwd dat ze Maas-water in haar aderen had. Zo voelde het nou eenmaal.
Ze moest opschieten, de dageraad kwam er aan. Het water zou haar verlosser zijn. Als de ziekte haar lichaam per sé wilde overnemen nam ze het heft liever in eigen hand. Ze had altijd al een keer willen bungy jumpen, alleen moest het nu zonder elastiek. Ze zou haar armen wijd spreiden en haar vrijheid tegemoet vliegen.
Een diepe mannenstem verstoorde haar gedachten. "Hee", klonk het, "geen gekke dingen doen, hè?" Aan de andere kant van de brug was een fietser gestopt. Hij hief vermanend zijn vinger op. "Dat laat je wel uit je kale kneiter! Zoiets doet een meissie van Zuid niet!" Hij glimlachte haar bemoedigend toe. "Meissies van Zuid zijn knokkers, rot nou gauw een beetje op. Dat ken je best, knokken."
De tranen sprongen in haar ogen. Krijg nou wat! Al was ze de vijftig ruim gepasseerd, ze bleef een meissie van Zuid. Zuid, daar kwamen de doorzetters, de vechters vandaan. Die man had gelijk. Nu het er op aan kwam moest ze de moed niet opgeven.
Ze haalde diep adem en zwaaide naar de man. "En nou naar huis en lekker slapen. Zet’m op!" Hij zwaaide zijn been over de stang van z’n fiets en reed weg. Zij draaide zich om en liep de rode loper af, richting stad. Ze ging knokken. Haar kale hoofd zou een donslaagje krijgen en later weer haar eigen dikke haar. Ze moest geduld hebben en doorzetten. Haar uiteindelijke overwinning zou ze in stijl gaan vieren. Ooit zou ze bungy jumpen, aan een elastiek.