Leven begint als een gedachte of een gevoel of allebei. Zo ontsproot Floortje bijvoorbeeld ergens in het achterhoofd van Floris. Het was in de tijd dat er nog geen koffieshops bestonden. Maar in Rotterdam had je café De Fles. (Weet iemand nog precies waar dat was?)
Floris ging zitten op de enige lege kruk aan de bar. Toen zag hij pas dat hij naast een aardige vrouwelijke verschijning terecht gekomen was. Bovendien noemde iemand haar naam en die was Fleur. Een gesprekje was haast niet meer te vermijden. Je kan de opeenvolging van woorden haaast wel raden. Floris, Fleur, Fles, zo kan je nog een tijd doorgaan.
Als dingen goed gaan komt van het één het ander. De economische student en de verpleegster bleven aan elkaar hangen. Het is maar wat je goed gaan noemt. Toen Floortje moest komen hield de baan van Fleur op; er bestond toen nog geen zwangerschapsverlof. En Floris, bijna klaar met zijn studie, blééf bijna klaar.
Ze hadden geluk want Floris erfde een oud landarbeidershuisje bij ons op Strodorp. Daar gingen ze wonen; zo hebben we elkaar leren kennen. Ik ben Andreas Danekes; niet de hoofdpersoon van dit verhaal want ik kijk, luister en vertel maar. En iedereen die wil mag dat lezen op deze site van Antennerotterdam. Wat ik vertel is waar en als ik het niet precies meer weet zuig ik de rest wel uit mijn dikke duim.
Het was eerst wel een beetje armoe voor Floris en Fleur. Minder armoe trouwens dan voor Floris’ grootvader, toen die aan het begin van de vorige eeuw van Strodorp naar Rotterdam verhuisd was.
Och, wat is armoe? Lees die brief maar, die in Floris’ familie is bewaard gebleven:
‘Vrijdags brachten mijn zuster of ik een emmer naar de poelier (een der grootste van Rotterdam
die voor de rijkdom werkte). Deze, een goedhartige man, liet deze emmer vullen met: koppen en halzen van eenden en kippen, kippen- en eendenvet, magen, hartjes, levertjes en niertjes. Men noemde dit kroos. Deze emmer met voor hem waardelooze afval, daarvoor behoefden wij slechts f. 0,25 (een kwartje) te betalen. ’s Zaterdagsmiddags haalden wij deze emmer af en dan begon moeder, ik en mijn oudste zuster de koppen en strotjes van de veeren te ontdoen, uit de magen verwijderde ik met een knijptang de binnenwand, de gal werd verwijderd, het vet afgezonderd en gespoeld, de levertjes apart gehouden (werden afzonderlijk gekookt voor op de boterham).
Daarna ging alles in een tijl met zout water. Om een uur of acht braadde moeder alles één uur in het vet met een stukje boter. Van de magen en hartjes en niertjes kookte zij soep. Vele zieken op de plaats hebben van deze krachtige soep hun porie medegehad en roemde ze als overheerlijk. Van haar armoede deelde zij nog aan anderen mede!
Wat was dat ’s Zondags een gekluif. Wij kraakten de koppen tussen de deur en aten dan met een lepeltje de hersenen op. Deze smaakten heerlijk.’
Floris, Fleur en Floortje kregen op hun manier dus ook met armoe te maken. Ken je die oude, maar veel te onbekende spreuk?
De grote stad is vol gevaren maar het platteland heeft ook bezwaren.
En omgekeerd.