j | f | m | a | m | j | j | a | s | o | n | d |
1 | 6 | 10 | 14 | 19 | 23 | 27 | 32 | 36 | 40 | 45 | 49 |
2 | 7 | 11 | 15 | 20 | 24 | 28 | 33 | 37 | 41 | 46 | 50 |
3 | 8 | 12 | 16 | 21 | 25 | 29 | 34 | 38 | 42 | 47 | 51 |
4 | 9 | 13 | 17 | 22 | 26 | 30 | 35 | 39 | 43 | 48 | 52 |
5 | 18 | 31 | 44 |
Mijn eerste boek en één van de laatste van de man. Het is een retroperspectief op zijn werk waarin de grote gedachten achter elk werk nogmaals krachtig aanhaalt. Elke alinea moest ik echter wel overlezen door de bloemrijke taal om te volgen waar hij het over had. Hoe knap en prachtig. Veel ideeën van hem herkende ik door Rini. Hij geeft ook toe een fan te zijn van de filosoof. Ik verbaasde me door de krachtige taal die na ruim 100 jaar zeer modern en hedendaags op me overkomt.
Een citaat uit het boek wat ik werkelijk prachtig vind:
Bij dit alles - de keuze van voeding, plaats en klimaat, van recreatie - is een instinct van zelfbehoud beslissend, dat zich als instinct van zelfverdediging van zijn meest ondubbelzinnige kant laat zien. Veel dingen niet zien, niet horen, niet bij zichzelf in de buurt laten komen - primaire intelligentie, primair bewijs voor het feit, dat iemand geen toevalligheid, maar een noodzaak is.
Hieronder enkele flarden van wikipedia.
Friedrich Wilhelm Nietzsche (Röcken, 15 oktober 1844 – Weimar, 25 augustus 1900) was een beroemde en invloedrijke Duitse filosoof en filoloog.
Volgens Nietzsche berust de begripsmatige identiteit van mensen en dingen op een constructie en niet op een buiten het bewustzijn staande werkelijkheid (subjectivisme). In het denken geven we de wereld een stabiliteit die ze niet heeft, we bakenen vaste objecten af door ze te benoemen. Deze identificatieoperatie levert ons ook een identiteit: het 'ik'.
De tijd is volgens Nietzsche een onafgebroken voortgaand medium, waar alleen het nu bestaat. Alles is vluchtig, niets is blijvend. De beweging van ontstaan en vergaan noemen we tijd, ze lost iedere identiteit op. Deze visie van het zelf is vrijwel identiek met de boeddhistische visie.
Het is voor het menselijk bestaan van levensbelang de wereld te kennen. Alhoewel onze begrippen illusoir en metaforisch zijn, zijn ze onmisbaar om te overleven. Onze begrippen rusten weliswaar op metaforen, maar ze mogen niet als nutteloos worden bestempeld. We construeren volgens Nietzsche de werkelijkheid door namen en begrippen te formuleren. Dit is de leugen die ten grondslag ligt aan alle kennis. Met het uitvinden van het kennen stelt de mens zichzelf centraal in de wereld. Hij is dan geen deel meer van die werkelijkheid. Nietzsche is aldus de inspirator van het sociaal constructivisme.
Kennen is volgens Nietzsche geen neutrale bezigheid, het is een instrument. Kennis is de verbinding tussen het denken en de werkelijkheid. Het heeft de taak de werkelijkheid zo te vervormen dat ze voor ons leefbaar wordt. De wetenschap is volgens Nietzsche gebaseerd op een kunstmatig beeld van de werkelijkheid en zal op een bepaald moment aan haar grenzen komen. Ons denken kan geen greep hebben op een nimmer stabiele werkelijkheid.
Het onderscheid tussen 'zijn' en 'schijn', zoals bij Plato het geval is, verdwijnt in Nietzsches filosofie. Wanneer alleen datgene bestaat wat verschijnt, kan geen onderscheid worden gemaakt tussen waarheid en drogbeeld. De wereld doet zich voor in een oneindig aantal verschijningsvormen. We nemen de wereld waar conform onze behoeften, belangen en gesteldheden. Kennen is volgens Nietzsche aldus een vorm van geweldsuitoefening.
Nietzsche gebruikt Plato's visie op schijn en werkelijkheid, maar draait het om. Onze dagelijkse realiteit is een afschaduwing van de primaire werkelijkheid, die Nietzsche het 'Oer-Ene' noemt. In tegenstelling tot bij Plato is dit geen werkelijkheid van statische ideeën, maar juist van een onophoudelijk in beweging verkerend spel van krachten. Nietzsche keert aldus het Platonische wereldbeeld om, de werkelijkheid is de chaos, terwijl de wereld die we waarnemen de gestolde werkelijkheid is.
Voor zowel Plato als Nietzsche is de werkelijke wereld schijn van schijn. In onze dagelijkse wereld scheppen we een illusoire schijnwereld waarin het worden tot staan is gebracht. De kunst en de droom is op te vatten als een illusie van een illusie of schijn van schijn. Bij Nietzsche is het apollinische de schijn en het dionyische is de werkelijkheid. Hij draait Plato's visie op schijn en werkelijkheid om en trekt radicaal tegenovergestelde conclusies.
Nietzsche verwijt Plato, Socrates en hun opvolgers onoprechtheid. Hij beweert dat zij hun toehoorders een rad voor ogen draaien. Zij fnuiken het verlangen naar kracht en macht dat iedereen bezit en maken hiervan een verlangen naar een hiernamaals of een geloof in een sublieme moraal. De mensheid verandert hierdoor volgens Nietzsche van sterke individuen in een kudde schapen.
Nietzsche stelt:
Volgens Nietzsche ontkennen zij die een sublieme moraal prediken de wil tot macht. Zelf gebruiken zij echter de moraal voor hun eigen machtshonger. Ze laten mensen geloven in een schimmige bovenwereld en devalueren daarmee de aardse werkelijkheid. Waarden worden geprojecteerd in een bovenwereld en raken daardoor hun aardse kracht kwijt.
Het toekennen van namen aan de werkelijkheid is een uiting van macht. Het kwalificeren van goede en slechte daden komt dus aan de machtigen, de actieven, toe. De sterken en de handelenden gaan niet uit van het nut voor de ander of voor de samenleving, maar vanuit hun eigen gevoel van krachtontplooiing, hun eigen verhevenheid en suprematie.
Nietzsche suggereert dat een omwenteling van morele waarden heeft plaatsgevonden. De moraal van de zwakken overheerst momenteel de moraal van de sterken. De zwakken bepalen op dit moment wat 'goed' en 'slecht' is.
Aanvankelijk bepaalde de sterke mens wat goed is. Nietzsche noemt dit de oude riddermoraal die grootsheid en belangeloosheid hoog in het vaandel heeft staan. Nietzsche onderscheidt een aristocratische en een volkse of slaafse moraal. De aristocraat streed voor zichzelf, maar niet uit winstbejag of zelfbehoud. Het slechte was het 'minne', het minderwaardige. Het 'slechte' volk kwam in opstand tegen de aristocraat door een subtiele omvorming van de moraal en morele terminologie. Zij gingen een houding van duldzaamheid en onderworpenheid goed noemen, slecht was datgene wat er tegenover stond, de aristocratische houding.
We moeten de wereld accepteren zoals zij is en moeten aanvaarden dat wij in het spel der krachten zijn opgenomen. Niet als een willend individu, maar als een samenstel van krachten dat aan andere krachten om ons heen is blootgesteld. Dit is de kosmische-mystiek in Nietzsches filosofie.
Kenmerkend voor Nietzsches opvatting van moraal is zijn weerzin ten opzichte van de negatieve moraal. De moraal die voorschrijft wat niet te doen. In aforisme 304 van De vrolijke wetenschap uit Nietzsche zijn hekel aan alle negatieve deugden door deze aan te duiden als een verarming van het eigen zelf. Nietzsche heeft een voorkeur voor elke moraal die voorschrijft iets goed te doen. Voor een moraal die aanzet opdat men iets wil doen, telkens weer. Door de gerichtheid op het goede, stel Nietzsche, valt vanzelf al wat niet bij het leven hoort van de mens af. Dit gebeurt zonder haat of ergernis, of zelfs zonder dat men het in de gaten heeft. Nietzsche is dus geen voorstander van een negatieve deugdethiek. Hij kiest daarentegen voor een positieve benadering; een moraal die aanzet tot doen en daardoor bepaalt wat niet te doen.
Op vele plaatsen in zijn oeuvre spreekt Nietzsche van 'Europeanen van overmorgen' of 'eerstelingen van de twintigste eeuw'. Hij duidt hiermee een nieuw soort mens aan dat, volgens hem, weldra op het toneel zal verschijnen. In aforisme 214 van Voorbij goed en kwaad vraagt Nietzsche zich af wat voor soort deugden deze nieuwe mens bezit. Het zullen niet de trouwhartige en robuuste deugden van 'onze grootvaders' zijn stelt Nietzsche. De 'Europeaan van overmorgen' zal deugden hebben die zich het best aan de meest intieme en geheime neigingen van de nieuwe mens hebben aangepast
Grootmoedigheid
De deugd grootmoedigheid bespreekt Nietzsche in aforisme 49 van De vrolijke wetenschap. Het aforisme is getiteld: ‘Grootmoedigheid en aanverwante zaken.’ Grootmoedigheid wordt hier door Nietzsche beschreven als een paradoxaal verschijnsel dat optreedt bij mensen die over een machtige centrifugale kracht beschikken. Centrifugaal duidt op een kracht die het centrum wil ontvluchten (fugere). Mensen die zulk een kracht bezitten zijn snel bevredigd. Na deze bevrediging treedt bij hen direct oververzadiging en tegenzin op. Deze oververzadiging geeft aanleiding tot een vlucht in een tegengesteld gemoed.
Nietzsche geeft hier een voorbeeld van. Een grootmoedig persoon die de neiging tot wraak voelt, vervult deze neiging onmiddellijk door het fantaseren van de wraak. Hierop volgt walging over deze fantasieën. Deze walging leidt, vanwege de centrifugale kracht, tot het tegenovergestelde; vergeving en zelfs zegening van de vijand. De grootmoedige persoon is dus niet een persoon zonder wraakzucht, zoals wij hem gewend zijn te zien. Nietzsche denkt juist dat de grootmoedige de persoon is met de meest extreme wraakzucht. Een wraakzucht die zozeer op zoek is naar bevrediging dat ze deze bevrediging reeds in de gedachten aan wraak vindt. Andere tekenen van een machtige centrifugale kracht zijn, volgens Nietzsche, plotselinge koelte bij een gevoelsmens en humor bij een melancholicus.
Het verschil tussen de grootmoedigen en de gewone mensen berust erop dat de gewone mens niet in staat is zijn voordeel naast zich neer te leggen (in aforisme 3 van De vrolijke wetenschap). De gewone mens is niet in staat te begrijpen waarom de grootmoedige met plezier zichzelf wegcijfert. De gedachte naar doel en eigen voordeel overtreft bij de gewone mens zijn instincten. Daarentegen is de grootmoedige altijd bereid zichzelf op te offeren voor datgene waartoe zijn instinct, zijn passie hem leidt. De eeuwige onrechtvaardigheid hierin is dat de grootmoedige niet in staat is in te zien dat zijn passie niet door de gewone mens wordt gedeeld en dat hij zelf een uitzondering is. Hierdoor begrijpt hij de gewone mens en diens rede niet en is hij verbaasd over de koers van de wereld die niet overeenkomt met wat naar zijn eigen inzicht nodig is.
Grootmoedigheid is volgens Nietzsche één van de deugden van de nieuwe mens, waarover hierboven gesproken is. Dit schrijft hij in aforisme 283 van De vrolijke wetenschap. In dit aforisme duidt hij de nieuwe mens aan als een voorbereidende dappere mens die een innerlijke drang heeft alle dingen te onderzoeken op wat eraan overwonnen moet worden. De grootmoedigheid van deze mensen toont zich in de overwinning. De nieuwe mens koestert dus geen wrok tegen hetgeen overwonnen is, maar zegent het veeleer.
Nietzsche verwachtte dat het nihilisme in de nabije toekomst een absoluut dieptepunt zou bereiken, de totale vervlakking en uitwissing van alle waarden. Nihilisme in Nietzscheaanse zin is het punt van totale onverschilligheid waar de platonisch-christelijke traditie instort. Na de periode van nihilisme volgt een omslag in de figuur van Zarathustra. Hij verkondigt dat er slechts één wereld is en dat elke hoop op heil vanuit een bovenwereld ijdel is.
Nietzsche propageert aanvaarding van het leven en het lijden zoals het is, zonder berusting. Berusting was de oplossing van Schopenhauer en het boeddhisme, die Nietzsche na zijn eerste geschriften is gaan verwerpen. Nietzsche wil het menselijk bewustzijn terugplaatsen in de natuur waarin de geest een orgaan is dat dient om het leven te kunnen leven. De mens bezit kennis om hem houvast te geven en redeneervermogen voor kracht en slimheid om de werkelijkheid te beïnvloeden. Kennis en rede zijn volgens Nietzsche te ver doorgeschoten hulpmiddelen. Het terugplaatsen in de natuur is correctie daarop.
Eeuwigheid bestaat volgens Nietzsche niet en dus is de mens eindig en zal hij uiteindelijk ondergaan.Men moet door pijn getuchtigd worden tot steeds sterkere liefde voor het leven zoals het is en niet zoals een zwakke wil zou wensen dat het was.
De bevestiging van het leven is voor Nietzsche onvoorwaardelijk en de ultieme test voor deze wil tot leven is de vraag of men het leven, smartelijk als het is, eventueel oneindig zou willen herhalen, steeds opnieuw, nooit beter of slechter dan het nu is – 'De eeuwige terugkeer van het gelijke'.
De übermensch is de vertolking van deze wil. De übermensch is het wezen 'mens' dat zichzelf heeft overstegen: "De mens is iets wat overstegen moet worden!" (Aldus Sprak Zarathustra) en "De mens is een touw tussen dier... en übermensch!" (Aldus Sprak Zarathustra). Of wij tot de roeping van de übermensch in staat zullen zijn zal afhangen van een wijziging van de huidige moraal. Het is in elk geval duidelijk dat deze visie op de mens en diens toekomst lijnrecht staat tegenover alle hedendaagse ethische bezwaren. De toekomst zal uitwijzen of de mens de moed zal hebben zichzelf te overstijgen.
Centraal in de doctrine van Nietzsche staat het besef dat: