j | f | m | a | m | j | j | a | s | o | n | d |
1 | 6 | 10 | 14 | 19 | 23 | 27 | 32 | 36 | 40 | 45 | 49 |
2 | 7 | 11 | 15 | 20 | 24 | 28 | 33 | 37 | 41 | 46 | 50 |
3 | 8 | 12 | 16 | 21 | 25 | 29 | 34 | 38 | 42 | 47 | 51 |
4 | 9 | 13 | 17 | 22 | 26 | 30 | 35 | 39 | 43 | 48 | 52 |
5 | 18 | 31 | 44 |
Tot de makers van een filmwerk moet de regisseur en de scenario- en scriptschrijver van films, video- en tv-producties gerekend worden. Welke rechten deze filmauteurs hebben ten aanzien van hun werk hangt sterk af van het contract dat met de producent gesloten is. Wanneer de filmauteur in loondienst werkt geldt de werkgever als rechthebbende, tenzij men dat contractueel anders is overeengekomen.
Ook als er geen arbeidsovereenkomst is heeft de producent een sterke uitgangspositie. In het auteursrecht geldt het vermoeden dat de producent alle rechten overgedragen heeft gekregen, tenzij anders is overeengekomen. In beginsel krijgt de filmauteur een vergoeding voor alle afzonderlijke vormen van exploitatie van de film. Maar in de praktijk functioneert dit wettelijke systeem niet naar behoren. Men zou kunnen zeggen dat een filmauteur alleen die rechten heeft die hij zich expliciet in een contract heeft voorbehouden. Het vermoeden van overdracht gaat niet op voor de persoonlijkheidsrechten.
http://www.auteursrecht.nl
Werkgever, werknemer en auteursrecht
Krachtens artikel 7 van de Auteurswet (hierna: Aw), wordt de werkgever geacht de auteur te zijn van de werken die zijn gemaakt 'in de dienst van een andere persoon’, dat wil zeggen dat er sprake is van een werkgever-werknemer relatie waarin de verhouding gekenmerkt wordt door gezag en salaris. Als gevolg hiervan wordt de werkgever beschouwd als de oorspronkelijke maker van het werk, tenzij de partijen anders zijn overeenkomen. De toepassing van deze bepaling veronderstelt het bestaan van een arbeidsverhouding, gekenmerkt door de ondergeschikte positie van de werknemer en de betaling van een salaris. Het element van ondergeschiktheid is van essentieel belang voor de toepassing van artikel 7 Aw, anders blijven de auteursrechten bij de natuurlijke persoon die het werk heeft verricht.
Daarnaast moet, om het vermoeden van fictieve makerschap van de werkgever te laten gelden, het door de werknemer geschapen werk zijn gecreëerd als onderdeel van zijn functieomschrijving. Volgens gangbare opvatting komt het auteursrecht niet zonder meer toe aan de werkgever van alle in dienstverband gemaakte werken. Artikel 7 Aw spreekt van in dienst van een ander verrichte arbeid die bestaat in het vervaardigen van bepaalde werken van letterkunde, wetenschap of kunst. Tussen het maken van het werk en de dienstbetrekking moet een zeker verband bestaan. Dit hoeft niet altijd per se uit de aanstelling zelf zijn af te leiden, maar hangt in het algemeen af van de omstandigheden. Artikel 7 Aw veronderstelt wel dat de werkgever binnen het raam van de arbeidsverhouding tot het maken van ‘bepaalde werken’ opdracht heeft gegeven of heeft kunnen geven.6 Met andere woorden, de vervaardiging van het werk moet zijn voortgevloeid uit de taakomschrijving van de werknemer. Dus alleen als een werk gemaakt is overeenkomstig de taakomschrijving van de werknemer kan er sprake zijn van werkgeversauteursrecht. Dit volgt ook uit de literatuur:
‘Het feit dat een werk (mede) in werktijd tot stand komt doet daarop geen rechten voor de werkgever ontstaan als het vervaardigen niet tot de taak van de werknemer behoorde. Echter, waar het verrichten van een bepaald werk wél tot de taak van de werknemer behoort, sluit het feit dat het in de vrije tijd van de werknemer tot stand is gebracht niet uit dat de rechten aan de werkgever toevallen’.
In de praktijk bepalen de drie in de onderwijssector geldende collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO’s) in aanvulling op artikel 7 Aw dat het auteursrecht op werken, die door een werknemer als deel van zijn functie omschrijving worden verricht, bij de werkgever ligt.
18.5 Intellectueel eigendom
Indien en voor zover de functie van de werknemer mede omvat het, in opdracht van de werkgever, vervaardigen van bepaalde werken vallend onder het auteursrecht, berust het auteursrecht van die werken bij de werkgever, tenzij anders wordt overeengekomen.
11.4 Intellectueel eigendom
Indien en voor zover de functie van de werknemer mede omvat het, in opdracht van de werkgever, vervaardigen van bepaalde werken van letterkunde, wetenschap of kunst, berust het auteursrecht van die werken bij de werkgever, tenzij anders wordt overeengekomen.
Intellectueel eigendom en concurrentiebeding
Artikel H-36.
Het auteurs-, octrooi- of kwekersrecht op werk van letterkunde, wetenschap, kunst in de zin van de Auteurswet, een nieuw voortbrengsel of werkwijze in de zin van de Rijksoctrooiwet dan wel het kweken of winnen van een ras waarop een recht kan worden gevestigd in de zin van de Zaaizaad- en Plantgoedwet, komt toe aan de werkgever indien de arbeid door de werknemer in het kader van zijn dienstbetrekking is of wordt verricht, tenzij anders is overeengekomen.
De op de drie CAO’s gebaseerde rechtenoverdracht is dus overbodig voor zover het werken betreft die onder artikel 7 Aw vallen. Voor zover de rechten-overdracht verder gaat en werken omvat die buiten de taakomschrijving van de werknemer werden vervaardigd, blijft de overdracht in beginsel beperkt tot alleen die bevoegdheden waarvan dit in de akte is vermeld of uit de aard of strekking van de titel noodzakelijk voortvloeit. Deze beperking in de omvang van de contractuele rechtenoverdracht vloeit voort uit artikel 2 Aw.
Op basis van de CAO’s en artikel 7 Aw verkrijgt de werkgever de economische rechten, oftewel exploitatierechten genoemd, over het werk dat in dienstverband is vervaardigd. Onzeker is echter in hoever de morele rechten, oftewel persoon-lijkheidsrechten, op het werk ook bij de fictieve maker behoren. De Auteurswet erkent in artikel 25 (1) enkele morele rechten aan de maker van een werk, die bij de maker blijven zelfs nadat hij zijn auteursrecht aan een derde heeft overgedragen. Morele rechten in het Nederlandse recht omvatten de volgende rechten:
a. Het recht zich te verzetten tegen openbaarmaking van het werk zonder vermelding van zijn naam of andere aanduiding als maker, tenzij het verzet zou zijn in strijd met de redelijkheid;
b. Het recht zich te verzetten tegen de openbaarmaking van het werk onder een andere naam dan de zijne, alsmede tegen het aanbrengen van enige wijziging in de benaming van het werk of in de aanduiding van de maker, voor zover deze op of in het werk voorkomen, dan wel in verband daarmede zijn openbaar gemaakt;
c. Het recht zich te verzetten tegen elke andere wijziging in het werk, tenzij deze wijziging van zodanige aard is, dat het verzet zou zijn in strijd met de redelijkheid;
d. Het recht zich te verzetten tegen elke misvorming, verminking of andere aantasting van het werk, welke nadeel zou kunnen toebrengen aan de eer of de naam van de maker of aan zijn waarde in deze hoedanigheid.
Op basis van artikel 25 (3) Aw kan een auteur afstand doen van het recht om zich te verzetten tegen een van de in lid a) tot en met c) genoemde morele rechten. Dit betekent dat een auteur zich kan verbinden tegenover de wederpartij geen beroep op deze morele rechten te doen.11 Zo kan een auteur met een uitgever bij voorbaat afspreken dat hij zich niet zal verzetten tegen het uitgeven van bijvoorbeeld een boek of software programma zonder vermelding van zijn naam. Hetzelfde geldt voor het recht zich te verzetten tegen wijzigingen. De auteur kan echter geen afstand doen van zijn recht om zich te verzetten tegen elke misvorming, verminking of andere aantasting van het werk, welke nadeel zou kunnen toebrengen aan de eer of de naam van de maker of aan zijn waarde in deze hoedanigheid. Ook al heeft de auteur afstand gedaan van zijn recht onder lid c) om zich te verzetten tegen wijzigingen, behoudt hij altijd het recht zich te verzetten tegen misvorming, verminking of andere aantasting van zijn werk. Wat als misvorming, verminking of aantasting te beschouwen valt hangt af van de omstandigheden. Te denken valt aan bewerkingen van werken die, hoewel geoorloofd krachtens tevoren verleende toestemming of overdracht door de auteur, zo strijdig zijn met de persoonlijke opvattingen van de auteur dat de grens der toelaatbare interpretatie overschreden is.
Er beheerst onenigheid in de literatuur en de rechtspraak over de vraag of een fictieve maker überhaupt morele rechten kan behelzen, gezien morele rechten de speciale band tussen de auteur en zijn werk beschermen. Hoewel de jurisprudentie over dit punt verdeeld is, zijn er enkele uitspraken te vinden die de persoonlijkheidsrechten bij de werkgever erkennen.13 Meer onderzoek op dit punt zou nodig zijn om meer inzicht te krijgen over de reikwijdte van het makerschap van de werkgever.
Freelancers
Bij gebrek aan een arbeidsverhouding, vallen freelancers, evenals elke andere persoon die werkzaamheden uitvoert in opdracht van een ander zonder te zijn gebonden door een arbeidsovereenkomst, niet onder artikel 7 Aw. Tenzij de freelancer zijn auteursrechten aan een derde partij heeft overgedragen, blijft hij auteursrechthebbende op basis van artikel 1 Aw. Daarnaast is het niet ondenkbaar dat freelancers in een enkel geval een andere overeenkomst met hun werkgever hebben kunnen bedingen, waarbij ze als auteursrechthebbende op hun werk moeten worden aangemerkt.
Naast de werkgever/werknemer verhouding, zou artikel 6 van de Auteurswet, afhankelijk van de omstandigheden, mogelijk van toepassing kunnen zijn. Het stelt dat ‘indien een werk tot stand is gebracht naar het ontwerp van een ander en onder diens leiding en toezicht, wordt deze als de maker van dat werk aangemerkt’. Met andere woorden, indien een werk is gemaakt op basis van het concept en onder de begeleiding en toezicht van een andere persoon, alleen de belangrijkste auteur, dan wordt de directie en niet zijn assistenten beschouwd als de auteur van het werk. Echter, deze bepaling heeft alleen betrekking op werken die intellectueel opgezet, gepland, gemaakt en ingericht door een persoon en uitgevoerd - meer of minder technisch - door een of meer medewerkers. Rubens en zijn volgelingen worden als typische voorbeelden van een dergelijke creatieve proces genoemd. In de praktijk heeft deze bepaling een nogal beperkte toepassing. Bijvoorbeeld in de omstandigheden van het geval waarin, omdat niet aan alle eisen van artikel 6 van de Auteurswet was voldaan, de Nederlandse Hoge Raad besliste tot het verlenen van gemeenschappelijke eigendom van de exploitatierechten op een foto aan de freelance fotograaf die de foto had gemaakt en aan de uitgever die daartoe opdrachtgever was.
Bijzondere regels voor filmwerken
In tegenstelling tot andere categorieën werken, omvat de Auteurswet bijzondere regels voor filmwerken omdat deze doorgaans worden gecreëerd door meerdere makers. De Auteurswet definieert een cinematografisch werk als ‘een werk bestaande uit een opeenvolging van beelden, met of zonder geluid, ongeacht de wijze van vastlegging, indien wordt vastgesteld’. Deze definitie omvat alle vormen van audiovisuele producties, inclusief live televisie-uitzendingen. Volgens artikel 45 bis (2) Aw, worden de natuurlijke personen die een bijdrage van een creatieve aard leveren voor het initiëren van dergelijke werkzaamheden geacht de auteurs daarvan te zijn. Tenzij de partijen anders zijn overeengekomen, worden de auteurs door de Wet geacht hun economische rechten aan de producent van de audiovisuele werken te hebben overgedragen, gedefinieerd als de natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor het maken van de werkzaamheden met betrekking tot de exploitatie. Dit vermoeden geldt niet voor de auteurs van muziek en liedteksten, evenals het recht op aanpassing van het werk, afgezien van vorm, ondertiteling en synchronisatie. Echter, het vermoeden van overdracht van het recht om de werken aan het publiek omvat ook het verhuur- en uitleenrecht van de audiovisuele werken. Ieder auteur kan, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen, zijn eigen bijdrage exploiteren mits die kan worden gescheiden van het audiovisueel werk (artikel 45(g) Aw).
Het filmrecht kent ook verschillende regels met betrekking tot de morele rechten van de makers, die een vermeldenswaard zijn. Met betrekking tot de auteurs van een audiovisueel werk, artikel 45(e) van de Auteurswet bevat een aantal gedetailleerde voorschriften over het recht van de auteur om als zodanig te worden benoemd. Volgens artikel 45(f) Aw, de auteurs van een audiovisueel werk worden geacht afstand te hebben gedaan van hun recht om zich te verzetten tegen veranderingen in hun bijdragen ten opzichte van de exploitant, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen.
Creative Commons Licenties
Van de vele licentie-modellen gebaseerd op de 'open content' ideologie, is de meest succesvolle toepassing tot nu toe het Creative Commons-initiatief (creativecommons.org), dat in eerste instantie in de Verenigde Staten werd opgericht, maar zich nu snel verspreidt over de hele wereld. Creative Commons (CC) heeft een reeks standaard-licenties ontwikkeld, die het mogelijk maken voor auteurs om hun literaire, muziek of audiovisuele werken onder ruime licentievoorwaarden te verspreiden, zonder verlies van hun auteursrecht.
vrij naar: L. Guibault, ‘Auteursrecht en open leermiddelen’ In bovenstaande tekst werd er uitgegaan van onderwijssituaties. De hierboven genoemde CAO's hebben daarom ook betrekking op de onderwijssector.
http://www.ivir.nl/publicaties/guibault/auteursrecht_en_open_leermiddelen.pdf