j | f | m | a | m | j | j | a | s | o | n | d |
1 | 6 | 10 | 14 | 19 | 23 | 27 | 32 | 36 | 40 | 45 | 49 |
2 | 7 | 11 | 15 | 20 | 24 | 28 | 33 | 37 | 41 | 46 | 50 |
3 | 8 | 12 | 16 | 21 | 25 | 29 | 34 | 38 | 42 | 47 | 51 |
4 | 9 | 13 | 17 | 22 | 26 | 30 | 35 | 39 | 43 | 48 | 52 |
5 | 18 | 31 | 44 |
Ik kijk hem aan en zeg netjes goeiendag. Meer heeft de man niet nodig en roept hard in plat Lepelstraats, “hee, ben je aant voegen?” “Nee”zeg ik vriendelijk, “ik ben letters aan het monteren”. “Ben je aan het voegen?” vraagt hij weer, met een luidere stem als noodzakelijk. “Nee” herhaal ik, “ik ben niet van …het voegen, ik monteer een tekst op deze gevel”. De man blijkt meer een prater dan een luisteraar want hij kijkt me met grote ogen aan en zegt, “das mooi metselwerk he, dat zie je niet zo veel meer”. Een beetje hopeloos herhaal ik weer wat mijn werkzaamheden zijn maar de man weigert te luisteren. “voegen, nee, das geen best vak”. Ik beaam het maar en wil verder met mijn werk. Dan zegt hij ineens, “maak maar een dikke rekening, ze hebben geld zat hier” waarbij hij doelt op de hardwerkende man van wie het pand is. “Hij zal er wel hard voor werken denk ik” kop ik terug, de pandeigenaar in bescherming nemend. “Ik steek altijd zagers, maar das ook niet veel meer tegenwoordig”, zegt hij weer en ik knik maar een keer. Hij kijkt nog een keer om en ik hoor hem wat zachter mompelen, “kga maar es kijken of de koe al gemolken is” en steekt de straat over zonder te kijken of er verkeer aan komt. Ongeschonden bereikt hij de overkant en ik kijk hem na. Hij kijkt nog een keer naar mij en roept wijzend naar links, “ik woon daar, in dat flatje”alsof hij me uit wil nodigen en ik zwaai nog een keer naar hem. “fijne dag nog verder”zeg ik veel te zacht en dat hoort hij dan ook niet meer.
De weg een beetje kwijt, maar weet gelukkig zijn bed nog te staan…