j | f | m | a | m | j | j | a | s | o | n | d |
1 | 6 | 10 | 14 | 19 | 23 | 27 | 32 | 36 | 40 | 45 | 49 |
2 | 7 | 11 | 15 | 20 | 24 | 28 | 33 | 37 | 41 | 46 | 50 |
3 | 8 | 12 | 16 | 21 | 25 | 29 | 34 | 38 | 42 | 47 | 51 |
4 | 9 | 13 | 17 | 22 | 26 | 30 | 35 | 39 | 43 | 48 | 52 |
5 | 18 | 31 | 44 |
Verschenen als artikel in: Stadscahiers 1. Voorjaar 2007, p. 89-97. Een uitgave van Trancity/KEI/STAWON.
Samenvatting:Stedelijke vernieuwing onder druk van centrale overheid, overgenomen en naar de gezet door woningcorporaties. Bewoners zijn in de vorm van inspraak en participatietrajecten deels betrokken bij de ontwikkelingen, maar vaak als de plannen al grotendeels klaar zijn.
Uitermark pleit voor een grotere rol van de overheid in het vroegtijdig betrekken en onderrichten van de burgers in het plan en ontwerpproces: maak er een gezamenlijk en individueel leerproces van waarbij het ontwerp evolueert tijdens de discussie. Sociale programma’s als onderdeel van de stedelijke vernieuwing verdienen meer aandacht, snelheid en inhoud.
Citaten:Participatie is een sleutelwoord in de stedelijke vernieuwing, maar in de praktijk komt er vaak weinig van terecht. Bewoners staan vaak machteloos ten opzichte van de plannenmakers die hun buurt op de schop nemen of asociale jongeren die de openbare ruimte in bezit nemen. Toch is die collectieve machteloosheid geen gegeven. Als gangbare ideeën over ‘woonconsumenten’ of ‘assertieve burgers’ verruild worden voor realistische en creatieve vormen van activering, kunnen ook achtergestelde bewoners een bijdrage leveren aan de sociale en stedenbouwkundige vormgeving van hun buurt.
Het is eerder regel dan uitzondering dat de visie over een wijk weinig of geen relatie heeft met de bekommernissen van mensen in de wijk. Waar kom die visie dan wel vandaan? In haar boek over de Westelijke Tuinsteden (Amsterdam) geeft Helma Hellinga een antwoord: corporaties hebben in hun nieuwe rol als projectontwikkelaar de agenda voor de stedelijke vernieuwing naar hun hand weten te zetten. De geprivatiseerde corporaties worden door de centrale en lokale overheid aangespoord om zo snel mogelijk grote aantallen huizen te renoveren, te slopen en te bouwen. Zo wordt de stedelijke agenda niet door de behoeften van de buurt bepaald, maar door een bovenlokale agenda voor stedelijke herstructurering. Er is wel inspraak, maar vaak pas op het moment dat de echte beslissingen al genomen zijn. Om echt invloed uit te oefenen op de planvorming zouden bewoners moeten beschikken over stedenbouwkundige en planologische vaardigheden, die nu vaak alleen ingekocht kunnen worden door de opdrachtgever.
Een andere populaire optie die de laatste jaren in opkomst is, geeft de burgers meer verantwoordelijkheid in het beleidsproces. Na een eerste fase van burgerparticipatie waarbij ‘inspraak’ het sleutelwoord was, via een tweede fase met ‘interactief’ beleid, zouden we nu op weg zijn naar een fase waarin mondige assertieve burgers hun eigen wensen duidelijk kunnen verwoorden. Het enige dat nodig is om assertiviteit niet te laten omslaan in brutaliteit en veeleisendheid, zijn goede kanalen voor besluitvorming. Ook deze optie schiet tekort in achterstandswijken. Het probleem daar is niet alleen dat bewoners slecht georganiseerd zijn, maar ook dat zij de assertiviteit en vaardigheid ontberen om zich effectief te mengen in besluitvormingsprocessen.
Het gebeurt nog te vaak dat de sociale dimensie van de stedelijke vernieuwing wordt gereduceerd tot een royale verhuisregeling met goede begeleiding. Zo worden de directe klappen misschien wel opgevangen, maar het biedt geen enkele garantie op een duurzame oplossing voor sociale problemen – sterker, doordat negatieve sociale gevolgen van de vernieuwing individueel worden afgekocht, gebeurt het maar al te makkelijk dat de inzet van de vernieuwing an sich niet ter discussie wordt gesteld. Het gebeurt nu al regelmatig dat ‘sociaal beleid’ instrumenteel wordt ingevuld voor een ontwikkelingsagenda, maar dit probleem kan groter worden als corporaties inderdaad (nog) meer sociale verantwoordelijkheden krijgen, zoals onder andere de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid voorstelt. Een eerste voorwaarde voor een goede positie van zittende bewoners bij stedelijke vernieuwing is dat zij niet geheel afhankelijk zijn van de grillen van corporaties die soms handelen uit sociale motieven, maar al te vaak ook uit puur bedrijfsmatige overwegingen. Bemoeienis van de overheid of onafhankelijke organisaties uit het maatschappelijk middenveld blijft noodzakelijk.
Doordat etniciteit en klasse vaak samenvallen, kunnen commentatoren zich er vanaf maken door te zeggen dat ‘het’ een ‘klasseprobleem’ is en niet een ‘cultuurprobleem’.
Het is misleidend om dit simpelweg als een ‘cultureel’ probleem te zien van etnische minderheden. Vergelijkbare problemen kwamen en komen vaak voor onder de autochtone lagere klasse. Dit probleem laat zich het best vatten in termen van ‘cultureel kapitaal’, de gewoonten en gebruiken die mensen in staat stellen een weg te vinden in de maatschappij en een positie voor zichzelf te verwerven.
Door in verschillende groepen de inrichting van de openbare ruimte te bepraten, wordt langzaam het particuliere belang naar een algemene richting toegewerkt. De participatie blijft hier niet beperkt tot het gestaalde kader van inspraakveteranen, maar wordt uitgebreid tot de hele buurtbevolking.
De grens voor participatie wordt zo verlaagd door stedenbouw te integreren in de leefwereld van bewoners en ruimtegebruikers. Participatie en inspraak zijn niet een apart stadium vlak voor de acceptatie en uitvoering van plannen. Er wordt niet op één moment een plan aan de buurt gepresenteerd, maar het beeld ontstaat organisch.
Dat is niet alleen een collectief inspraakproces, maar ook een individueel leerproces. Veel van de burgerschapscompetenties die door beleidsmakers als vanzelfsprekend worden verondersteld, worden hier tijdens het proces ontwikkeld: je mening geven, luisteren naar anderen, de consequenties van je standpunten doorzien, verantwoordelijkheid dragen voor uiteindelijke beslissingen.
De opbrengst is dan niet alleen een breed gedragen ontwerp, maar ook een vergroting van de competenties van de betrokkenen om zich als burger met hun omgeving te engageren.
Het gevolg is dat het ontwerp evolueert met de discussie.
Voor die bewoners is een buurt een ijle zone. Ze ontlenen er geen identiteit aan en proberen enkel er niet door geschaad te worden. Dit vermijdingsgedrag is begrijpelijk maar brengt wel problemen met zich mee, onder andere doordat er een beperkte groep betrokkenen overblijft die de kleine groep onruststokers moet weerstaan.
Degenen die zich bezighouden met het disciplineren van kinderen in de openbare ruimte voelen zich dan gedwongen steeds hardere maatregelen te gebruiken: een preek, een reprimande, verwijdering. Het gedrag van kinderen escaleert van brutaliteit, via ongehoorzaamheid naar beledigingen en geweld.
Waar het wel lukt om een prettige omgeving te creëren, is dat meestal het gevolg van een gezamenlijke inspanning van bewoners die bijvoorbeeld op elkaars kinderen letten. Dergelijke collectieve actie komt moeilijk tot stand.
Belangrijk is ook dat vrijwilligers erkenning krijgen van politici en andere buitenstaanders: ze krijgen bijvoorbeeld een prijs, en belangrijker, een afspraak als zich een probleem voordoet.
Op een plein in Rotterdam heeft een bewonersgroep er bijvoorbeeld meer dan een jaar voor geijverd om een hek naast een voetbalveldje te zetten. De praktische functie is dat kinderen niet zomaar de straat oprennen als ze hun bal gaan halen, maar de symbolische betekenis is nog veel groter: met trots vertellen de betrokkenen over hun collectieve inspanning en zo markeert het hek ook een ruimte die eerst eigenlijk van niemand was, maar nu van ‘ons’.
Deze strijd om fatsoen in de openbare ruimte is niets nieuws, zullen veel sociologen zeggen. Dat lijk dan een oproep om niet al te hoge ambities te koesteren. Maar in plaats van te berusten in continuïteit, moeten hogere verwachtingen worden erkend en waargemaakt.
Sommige bewoners die zich aanvankelijk actief inzetten voor de buurt, staken hun activiteiten op het moment dat het niveau voor henzelf of voor hun kinderen te laag is.
Terwijl het nog wel economisch loont om te bouwen voor bewoners met enige mate van buurtbinding – dat wil zeggen, degenen die zich liever incidenteel met poortjes en hekken afsluiten dan permanent met een slotgracht – ligt het afdwingen van nuttige sociale projecten voor groepen met erg weinig cultureel kapitaal een stuk moeilijker.
D(i)e sociale programma’s zijn nu altijd een beetje halfslachtig en ze steken in traagheid en saaiheid scherp af tegen de grootschalige en flitsende bouwprojecten van de fysieke pijler.
www.trancity.nl
www.justusuitermark.nl
www.kei-centrum.nl
www.stawon.nl