Kinderen hadden ze niet, waarschijnlijk slaapt de plasser van oom Klaas al sinds zijn geboorte.
Och zo mocht hij niet denken, hoewel hij nog altijd zelf uitmaakt wat er in zijn brein omging.
Gert was op vakantie bij zijn oom en tante in Mijdrecht.
Eigenlijk was zo’n weekend niet anders doen, als de verveling aanvechten.
Tante Riek vertelde onder het haken verhalen over haar en de moeder van Gert uit hun jeugd.
Best leuk als zij die maar niet om het half uur herhaald.
En dan dat getik van die haaknaalden tegen elkaar, niet te harden.
En Oom Klaas was gepensioneerd, hij deed geen moeite de verveling tegen te gaan. Gert kende zijn Oom Klaas alleen slapend op de bank, zo af en toe liet hij weten dat hij nog in leven was door een droge harde wind te laten.
Aan de lucht die de wind voortbracht leek het alsof hij al in staat van ontbinding was.
In feite oefende hij met al dat slapen zo alvast voor de dood.
Gert besloot te gaan fietsen in de polder.
Tante Riek keek duidelijk teleurgesteld, nu zou ze alleen in de stront lucht van de schone slaper zitten.
Maar ze vermande zich en gaf haar neef een zakje bitterkoekjes mee, die waarschijnlijk ook uit haar jeugd waren, Gert brak zijn gebit er bijna op.
Met een vrolijke boog, gooide hij de koekjes naar wat krijsende meeuwen, die beesten mocht hij toch niet.
Daar kreeg de blonde Amsterdammer maar pijn in zijn kop van.
Wat moest een achttien jarige jongen als hij ook in een gat als Mijdrecht bij zijn oom en tante.
Kinderen hadden ze niet, waarschijnlijk slaapt de plasser van oom Klaas al sinds zijn geboorte.
Och zo mocht hij niet denken, hoewel hij nog altijd zelf uitmaakt wat er in zijn brein omging.
Op de te kleine roze damesfiets van zijn tante reed het ook al niet erg lekker.
Het zadel drukte hevig tegen zijn balzak, en het kreng piepte als de pest.
In de verte hoorde hij brommers aankomen.
Waarschijnlijk de lokale jeugd.
Misschien wel een mooie boerenmeid, daar had Gert wel zin in.
Wreed werden Gert’s gedachtes verstoord door een puisterig manneke op een Puch, die wees naar Gert en riep,”kijk nou die flikker rijd op een roze fiets”.
Gert liet zich niet kennen, en riep terug” inderdaad ik ben een flikker, moet ik hem even in je gaatje rammen.
De puistenkop nam wat gas terug en was aan het smoezen met zijn twee vrienden eveneens op Puch brommertjes.
Gert was niet van gisteren en stapte van zijn fiets af.
In de eeuwen oude veengrond wachtte hij af op wat “ De Veen Angels” van plan waren.
Ze stonden even verderop ook stil, en waren druk aan het praten.
Gert keek onderwijl rond of hij ergens een tak zag liggen, maar het was niks als veengrond.
In veengrond moest dus 2000 jaar geleden het zesjarige meisje van Yde opgegraven zijn. Een veen lijkje waarvan de mummie in het Drents museum te Assen te zien is.
Gert schopte een kuiltje in de veengrond, dat dit zo goed conserveert, te gek eigenlijk.
Hij keek weer naar de drie klungels die nog steeds aan het plannen waren wat ze met de homofiel gingen doen.
Ze moesten hun zussen maar sturen, dan zouden ze kunnen zien dat Gert geen poot was.
Het zou bovendien een aangename bezigheid zijn.
Toch was Gert niet gerust op een overwinning, de twee andere zagen er wat steviger uit als de puistenkop.
Niet zo stevig als hij, maar ze waren met zijn drieën.
Stel dat ze hem zouden neerslaan en begraven, wie weet stond hij dan ook wel over 2000 jaar in een museum.
Gert moest opeens hard lachen, om de gedachte dat ze hem naakt zouden neerzetten in het museum.
Hij stelde zich bezoekers van het museum voor in 4004.
In zilveren science fiction kledij zou hij een dame horen zeggen tegen haar vrienden, “ jeetje hadden ze in deze tijd nog maar van die grote geslachten”.
Nog harder begon Gert te lachen.
Hij viel om op de grond, zijn kleren zaten onder de drassige veengrond.
Maar dat kon Gert niet boeien, hij had hier eindelijk plezier op de veengrond in Mijdrecht.
De drie “Veen Angels” stonden nu met open mond naar de gierende Gert te kijken.
Was hij gek geworden, had hij drugs gebruikt?
Gert fantaseerde verder, de dames uit de verre toekomst zouden de mummie van Gert, die het museum “grote hanger” benoemd had mee naar huis nemen, in een soort vliegende auto.
Het zou een krappe auto zijn, waar de stijve benen en zijn trots uit zouden steken.
Aan zijn lul zou de blondste dame een vlaggetje doen, zodat met er niet tegen aan zou vliegen.
Inmiddels was de lach kick overgegaan in een warm gevoel in het kruis van Gert.
Hij haalde zijn half harde gevaarte uit zijn inmiddels pik zwarte jeans.
Met in zijn gedachte de dames uit 4004, die met zijn mummie on zedenlijken, maar heerlijke dingen deden, begon hij met zichzelf te spelen.
De puistenkop bleef met open mond als verstijfd kijken naar de rukkende Gert, terwijl zijn twee maatjes hoofdschuddend wegreden.
Wat een joekel had die kerel daar, dacht de puistenkop.
Zouden alle homofielen zo’n grote hebben, voelde hij met een pijnlijke grimas aan zijn kont.
Langzaam reed hij op Gert af, Gert die niks in de gaten had, hij zat in 4004.
Met alle moed in zijn lijfje vroeg de puistenkop aan Gert,”mag ik misschien meedoen”
Gert deed zijn ogen open, en stond meteen rechtop.
“Nee,”flikker op man”.
De puistenkop gaf gas en reed angstig weg.
Gert gooide een stuk veen grond tegen de helm van de puistenkop, en schreeuwde met zijn penis nog altijd zwiepend uit zijn broek” misschien is veengrond wel goed tegen puisten eikel”.
Al snel maakt het verschrikte gezicht van de puistenkop weer plaats voor de meiden uit 4004, en weldra komt Gert klaar op, om en in het Veen!
Dit verhaal heb ik geschreven voor een project van Kunstenaar Moritz Ebinger over Veen