Sinds ik geen kunstenaar meer ben, ga ik steeds meer van kunst houden.
Toen ik nog kunstenaar was, was ik bezig met mijn kunst, het publiek, mijn positie, het marginale, etc. Ik vond de kunst een reservaat, wilde functioneler zijn, als kunstenaar opgaan in de samenleving, tussen de mensen, echt werk, echt geld, echte resultaten. Kunst vond ik een beetje elitair, nep, een truukje, tja, ik vond mijn inspiratie buiten de kunst. Nu ik dus echt werk voor echt geld betrap ik me erop dat ik de Metropolis M helemaal uitlees en dat ik steeds vaker blij wordt van kunst en kunstenaars. Het daagt me uit, zet me aan het denken, geeft hoop en verlicht de platheid van het bestaan. Ik heb het nu dus echt nodig om scherp en gemotiveerd te blijven, om mijn IKEA meubelen te waarderen, om te kunnen groeien, zowel in zaken als prive. Wie had dat gedacht, verandering van spijs doet eten.
Het is best moeilijk om voor mezelf toe te geven dat ik geen kunstenaar meer ben, maar producent, wat ik maak is iets anders dan kunst, het wordt zo niet benoemd en verkocht. In de ‘echte’ wereld gelden dat soort zaken. Vroeger relativeerde ik dat en vond dat alles en iedereen kunstenaar is, het is een manier van kijken en doen, zei ik altijd. Gisteren zei een stadsmarinier, dat is een speciale ambtenaar met speciale bevoegdheden om hot spots veiliger te maken: ‘veiligheid is vrijheid’. Je moet je vrij voelen om te doen en te laten wat je wilt, een utopie natuurlijk, want alles groeit in weerstand en deze vrijheid is relatief (niet voor boeven, wel voor burgers). Wat voor veiligheid geldt, geldt ook voor kunst, kunst is vrijheid, een andere soort, maar even belangrijk. Als ik erover nadenk zijn er heel veel vrijheden en heel veel beperkingen, heel veel beroepen en heel veel aanzien. Kunstenaars zijn net zo belangrijk voor een samenleving als artsen, advocaten, professoren en bouwvakkers, we zouden net zo onthand zijn als ze er niet waren.
(afbeelding: “The Party is Over’ Marc Bijl 2003)