j | f | m | a | m | j | j | a | s | o | n | d |
1 | 6 | 10 | 14 | 19 | 23 | 27 | 32 | 36 | 40 | 45 | 49 |
2 | 7 | 11 | 15 | 20 | 24 | 28 | 33 | 37 | 41 | 46 | 50 |
3 | 8 | 12 | 16 | 21 | 25 | 29 | 34 | 38 | 42 | 47 | 51 |
4 | 9 | 13 | 17 | 22 | 26 | 30 | 35 | 39 | 43 | 48 | 52 |
5 | 18 | 31 | 44 |
De man die aan het eind van de middag op station Rotterdam Alexander als laatste in de trein naar Utrecht stapt, heeft de ergste kegel die ik ooit heb geroken. Kegels kunnen erg zijn, en ietsje minder erg. Meevallen, doen ze nooit.
De man lacht stil en hoofdschuddend. Hij zit op een oranje klapstoel, in het voorportaal van de wagon. Ik zie hem door het glas in de schuifdeuren. Hij kijkt voor zich uit, maar het is duidelijk dat zijn blik niet is gericht op het interieur van de trein. Ook niet op een van zijn medepassagiers. Hij dagdroomt. Daarom ziet hij de conducteur niet komen.
De man met de kegel heeft een rossig baardje. Het baardje oogt plakkerig net als zijn haar, dat ondanks het vet, verwoedde pogingen doet om te krullen. Dat maakt het beeld niet aangenamer. Hij draagt All Star gimpen, een lichtblauwe spijkerbroek en een trainingsjasje dat vroeger zwart was. Over de mouwen lopen de drie strepen van Adidas.
Conducteurs zijn sociale wezens. Ze zijn vaak met z’n tweeën. Nu ook. De een is een Surinaams ogende vrouw, type Gerda Havertong. Zij loopt voorop. De ander is een jonge man, lang en breed, met een buikje en een hele dikke nek. Boven de nek is nog net iets van zijn kin zichtbaar. Hij heeft hele korte blonde stekeltjes.
De man met de kegel wordt aangesproken door de jonge conducteur. Zijn vrouwelijke collega loopt door en begint de kaartjes van de mensen in de coupé te knippen. Heel even is de geur van de kegel te ruiken, tussen het open en dichtschuiven van de deuren door. Door de ramen van de schuifdeuren zie ik dat de jonge conducteur een leesbril opzet. Aan de bril zitten twee zwarte koordjes, die in strenge boogje onder de pootjes van het montuur hangen.
De man met de kegel dagdroomt niet meer. Zijn gezichtsuitdrukking is anders dan daarnet. Hij kijkt vanaf zijn klapstoel omhoog, naar de grote conducteur. Zijn blik lijkt op die van Jezus, aan het kruis. Heel eenzaam.
De jonge conducteur heeft een groot vel geel papier opengevouwen. Hij kent het papier ongetwijfeld. Toch begint hij het van linksboven naar rechtsonder te lezen. Hij pakt een palmtop, een model met zo’n stokje erbij. De vingers van de conducteur zijn veel te groot voor het apparaatje. Hij toetst iets in met het stokje. Kijkt door de rechthoekige glazen van zijn strenge bril. Zegt iets tegen de man met de kegel. Die kijkt weg en schudt zijn hoofd een beetje.
De jonge conducteur begint oogcontact te zoeken met zijn collega. Met steeds kortere tussenpozen werpt hij zenuwachtige blikken in de richting waarin zij is doorgelopen. Ze komt niet terug. De man met de kegel begint ook wanhopig te worden. Hij moet zeker veertig zijn, toch huilt hij bijna. Dan geeft de conducteur hem resoluut het gele papier, schuift de deuren open, en beent achter zijn collega aan, de coupé door. Hij laat de man met de kegel als een hopje ellende achter.
Achter hem blijven de schuifdeuren open staan. De man met de kegel zucht diep. Heel diep. Zijn kegel vult de coupé. In een klap ben ik alle sympathie voor hem verloren.