j | f | m | a | m | j | j | a | s | o | n | d |
1 | 6 | 10 | 14 | 19 | 23 | 27 | 32 | 36 | 40 | 45 | 49 |
2 | 7 | 11 | 15 | 20 | 24 | 28 | 33 | 37 | 41 | 46 | 50 |
3 | 8 | 12 | 16 | 21 | 25 | 29 | 34 | 38 | 42 | 47 | 51 |
4 | 9 | 13 | 17 | 22 | 26 | 30 | 35 | 39 | 43 | 48 | 52 |
5 | 18 | 31 | 44 |
God, wat haat ik barkrukken!
Waar ligt de oorsprong van deze aversie? Een traumatische gebeurtenis? Toen mijn moeder hoogzwanger van mij was, besloten mijn ouders op een dag samen een hapje te eten in een cafetaria. Gezeten op een hoge barkruk liet mijn vader zijn vork vallen. Vanaf zijn kruk meende hij die wel even op te kunnen rapen. Niet dus. De kruk wipte om, mijn vader stortte ter aarde, de rest van zijn bestek volgde, met oorverdovend gekletter.
Wetenschappers beweren dat ongeborenen veel meekrijgen van hetgeen zich afspeelt in de wereld buiten de moederbuik. Toch vind ik in dit ongeluk geen bevredigende verklaring voor mijn diepgewortelde weerzin tegen barkrukken. Het was tenslotte mijn vader, en niet mijn moeder, met mij in haar buik, die van het verfoeilijke meubelstuk kukelde.
Waar komt het dán vandaan? Een combinatie van factoren, vermoed ik.
Argeloos stap je, in gezelschap van vrienden en/of dierbaren, een bomvol café binnen, in de naïeve veronderstelling dat er vast nog wel een tafeltje vrij is. No way. Alleen aan de bar is nog plaats. Je raadt het al: op een barkruk. Dus hijs je jezelf zuchtend op de langpotige stellage, met het onvermijdelijke roodleren zitje. Daar zit je dan. Wie niet beschikt over het postuur van een basketballer, bengelt met de beentjes in het luchtledige, als een dreumes in de kinderstoel. Onverwoestbaar optimistisch, ondanks deze onflatteuze houding, meen je het zinnige gesprek met je metgezellen voort te kunnen zetten. Forget it! Al wat je te berde brengt, wordt becommentarieerd door de onvermijdelijke en beschonken Hoofdstamgast, die zijn territoir moet verdedigen. Wee je gebeente als je zijn (of haar, maar de Hoofdstamgast is meestal een man) filosofisch bedoelde wisecracks niet met gelijke munt betaalt. Overladen word je, met hoon en spotternij, door de Hoofdstamgast en zijn discipelen, die devoot naar hem opgrijnzen, en piepend duiten in zijn zakje doen, met grappen, van nog beroerdere kwaliteit dan hun goeroe ze verzint. En jij zit daar, op je barkruk, met die bengelbeentjes, en een mond vol tanden. De barkruk als schandpaal.
Vrouwelijke barkrukslachtoffers voelen ook nog voortdurend de druk van kleffe stamgasthanden op het dijbeen.
Soms heb je geluk, zelfs in een vol café. Dat is als de Hoofdstamgast zijn vrije avond heeft. Vrijuit kan je spreken, je privacy is gewaarborgd. Maar ook dan wreekt zich de barkruk. Door het ontbreken van elke vorm van ruggesteun en ergonomie bij dit vermaledijde meubel, strompel je, na een avondje drank en jolijt, krakend en kermend van de rugpijn, naar huis.
De barkruk als folterwerktuig.
Eigenlijk gek dat de barkruk in de middeleeuwen nog niet bestond, want hij past perfect in een cultuur van het openlijk te kijk zetten van zondaars op marktpleinen, van vierendelen, van brandstapels.
Brandstapels... Dat is een idee!
Verzamel alle barkrukken, versleep ze naar het marktplein, doordrenk ze met benzine, houd er een vlammetje bij. Maar natuurlijk niet zonder eerst de Hoofdstamgast te hebben gekneveld en geketend.