j | f | m | a | m | j | j | a | s | o | n | d |
1 | 6 | 10 | 14 | 19 | 23 | 27 | 32 | 36 | 40 | 45 | 49 |
2 | 7 | 11 | 15 | 20 | 24 | 28 | 33 | 37 | 41 | 46 | 50 |
3 | 8 | 12 | 16 | 21 | 25 | 29 | 34 | 38 | 42 | 47 | 51 |
4 | 9 | 13 | 17 | 22 | 26 | 30 | 35 | 39 | 43 | 48 | 52 |
5 | 18 | 31 | 44 |
DAG I – Bergamo
Meer pers dan publiek
Er waren twee maanden voorbij gegaan sinds de laatste Nur Literatur. Nummer 15 in Café Rotterdam. Twee maanden van schrijven, drinken, slecht slapen, honderden espresso’s, en nog meer schrijven, maar ook twee maanden van afwijzingen, geldzorgen en familieoorlogen, en ten slotte ook twee maanden van leren, oefenen en repeteren.
Tijdens de pauze van Nur Literatur 15 vertelde Ronald Giphart dat zijn jongste roman Troost binnenkort in Italië zou verschijnen. Bij die verschijning hoorde een tournee: Bergamo, Genova, Turijn en een klein stadje genaamd Asti. Het leek Giph leuk als ik als voorprogramma zou optreden, omdat ik toch in Italië woonde. Zonder na te denken zei ik ja. De week na Nur Literatur kortte ik een verhaal in en mailde dat naar Scritturapura, de Italiaanse uitgeverij van Ronald. En twee weken later kreeg ik mijn tekst terug. In vertaling. In het Italiaans. Ik schrok me rot. Mijn Italiaans was rudimentair, zo niet belabberd; ik kon een espresso bestellen aan de bar, ik wist dat een zucchine een courgette is en dat carta igienica toiletpapier betekent. Maar veel meer wist ik niet, laat staan dat ik een tien minuten durende voordracht kon houden in het Italiaans.
Zo kwam het ervan dat ik mijn toevlucht zocht bij de Scuola di Lingue en tussen het schrijven en slechte slapen door lessen Italiaans volgde. Twee maanden gingen voorbij, twee moeizame maanden waarin mijn lerares Italiaans nog grotere wallen kweekte dan ik. Mijn uitspraak was ‘un disastro’. In plaats van vloeiende, rollende, klaterende, stromende, zingende, zwoele, warme woorden produceerde ik een vreemd soort hoekig steenkolen Italiaans.
Nu stapte ik uit de trein en liep ik door het station van Bergamo. Mijn hart bonsde in mijn keel. Vandaag was de dag dat ik mijn Italiaanse podiumdebuut zou maken. Ik had de hele nacht niet kunnen slapen. De meest uiteenlopende scenario’s spookten door mijn hoofd. Het publiek zou woedend worden; mensen zouden hun schoenen uittrekken en naar mijn hoofd gooien; Ronald Giphart zou het land worden uitgezet; Manuela Arcuri zou in de zaal zitten en verliefd worden op mijn uitspraak, mijn verhaal, mijn trillende handen; de Corriere dela Sera zou schrijven: “Nederlandse Benini is hartveroverend”; La Repubblica zou schrijven: “Il disastro Van der Kwast”; Soms zijn dingen mooier als er mensen klappen zou in het Italiaans worden vertaald en een megasucces worden; ik plaste in mijn broek en het publiek zou vies kijken, opstaan en weglopen.
Na een treinreis van vier uur was ik in Bergamo aangekomen, vier uur die ook in het teken stonden van schrik en vrees en angst. In mijn woonplaats had ik de avond voor mijn vertrek de wereldpremière van mijn optreden georganiseerd. Ik had mijn buurvrouw uitgenodigd voor een glas wijn, en had daarna mijn verhaal voorgelezen. Misschien lag het aan de wijn, misschien lag het aan de leeftijd van mijn buurvrouw (83), misschien lag het aan de hitte. De buurvrouw viel na drie zinnen in slaap en begon vreselijk te snurken. Toen ik haar wakker schudde, stond ze op en liep verdwaasd mijn appartement uit.
Ik was een uur te vroeg in Libreria Fabula in de Via Torquato Tasso, de plek van de boekpresentatie, de plek die mij bekend zou maken, de plek die jaren later in een bedevaartsplek zou veranderen. “Hier heeft Ernest van der Kwast voorgelezen,” zouden mensen zeggen. “In deze vitrine ligt nog een haar van hem.” – of de plek die het einde van mijn literaire carrière zou betekenen.
Na een uur wachten en nagelbijten en tien keer naar het toilet gaan, arriveerde lo scrittore Giphart met zijn vrouw en kinderen en Italiaanse uitgever. Het eerste wat hij aan mij vroeg, was: “Waar is het publiek?” Door de zenuwen was het mij niet opgevallen dat er vrijwel geen mensen in de boekhandel waren. Ronald was er met zijn gevolg, de boekhandelaar was er, ik was er, en dan nog zes onbekenden. In eerste instantie was ik bijzonder blij: zonder publiek, geen afgang. Zonder publiek, geen schoenen naar mijn kop en geen abrupt einde van een literaire carrière. Maar toen ik de zes onbekenden wat beter bekeek, zag ik dat vijf ervan een camera om hun nek hadden, de overgebleven onbekende had een blocnootje op schoot.
“Ik moet naar het toilet,” zei ik tegen Ronald. Maar een van zijn kinderen zat al op het toilet. En de boekhandelaar wilde beginnen. Als een bliksemschicht schoot het volgende scenario door mijn hoofd: ik zou voorpaginanieuws zijn in Italië. Chocoladeletters zouden schreeuwen: “JONGE AUTEUR VERPEST BOEKPRESENTATIE VAN GROOT SCHRIJVER DOOR IN ZIJN BROEK TE PLASSEN.” Het volgende moment stond ik met trillende handen voor te lezen.
Ik had het idee dat ik voorlas als Philip Freriks die het journaal in het Chinees presenteert. Even schoot het door mijn hoofd om na de voordracht te zeggen dat ik Ronald Giphart was, en dat zìjn literaire carrière een abrupt einde zou beleven. Maar er werd geklapt. Het was geen oorverdovend applaus, wat onmogelijk is met zo weinig mensen, maar de kinderen van Ronald deden hun best om het dak eraf te laten gaan.
Wat de kranten hebben geschreven? Of er foto’s zijn genomen met een gele plek rond mijn kruis? Of Ronald Giphart het land is uitgezet? Dat allemaal, beste lezer, kunt u morgen lezen.
goudlokje | 09 mei 2006Spannend, daar in italie. |